471
soldaat zelf raag voor den Raad komen, maar zijn algeheele ver
dediging zal neerkomen op de beantwoording van de vraag tot
den beschuldigde gericht of hij zich houdt aan hetgeen de offi
cieren-commissarissen hebben medegedeeld. Hij heeft geen ver
dediger, slechts de auditeur militair fungeert als aanklager en
vreemd, niet waar, tevens als verdediger. De soldaat wordt dus
eigenlijk door niemand verdedigd en staat hulpeloos tegenover
de zeven officieren, die uit een militair en tactisch oogpunt mis
schien zeer bekwaam kunnen wezen, doch in elk geval geen juris
ten zijn of mogen geacht worden dat te zijn". Spreker eindigt
met de worden: „De man kan dus ter dood gebracht worden,
zonder dat hij een verdediger heeft gehad of zelfs, dat zijn zaak
behoorlijk onderzocht of behandeld is. Het hangt van het toeval
af of de soldaat, hier ten tweeden male paria genoemd, gestraft
wordt ja of neen."
Me dunkt, dat de militaire rechters het ermede kunnen doen;
gelukkig echter kan reeds met eene eenvoudige verwijzing naar
het bovenstaande gewezen worden op de onjuistheden in dit
betoog. Reeds eene oppervlakkige studie en eenige kennis der
rechtspleging zou den oud-hoogleeraar in de rechten geleerd
hebben dat de zaak eenigszins anders staat. Het is volkomen
overbodig de verschillende onjuistheden te weerleggen, omdat
professor de Geer, na kennismaking met de brochure van Mr.
Wesenhagen, volmondig erkennen moest, dat hij zijne zoo ingrij
pende rede geheel improviseerde 1). Terecht merkt Mr. W. dan
ook op, „dat men had mogen veronderstellen, dat dusdanig onder
werp met dergelijke beschuldigingen, door iemand van het gezag
en den leeftijd van genoemd professor, niet dan na gezette studie
en na kalme voorbereiding in eene openbare vergadering zou
zijn ter sprake gebracht." Laat mij er intusschen bijvoegen, dat
bij prof. de Geer het loffelijk streven voorzat om de herziening
van het militair strafrecht te bespoedigen.
Beschuldigingen echter door den heer de Geer volgehouden,
als het uiterst gebrekkige verhoor van den beklaagde, het niet
aan het woord doen komen en toesnauwen van dezen en de
afhankelijkheid van den krijgsraad van den auditeur-militair en
van het H. M. G. van den Advocaat fiscaal, kan ik grootendeels
1) Zie biz. 63 de rechtstoestand van de militair in Nederland (N. R. C. van 20 Nov. 1892.)