474
nog fraaier: „Maar eenmaal zoover (na invoering der openbaar
heid), dan zal men op allerlei wijzen trachten om de officieren-
rechters rechtsgeleerde kennis bij te brengen, totdat ten slotte
de militaire rechtspraak wordt afgeschaft" 1). Hoe bekwamer
de officieren dus in 't recht worden, des te eerder zal tot af
schaffing worden overgegaan. Wij moeten wel bijzondere indi
viduen zijn, dat wij niet in staat zouden zijn ons een onderdeel
van het recht eigen te kunnen maken. De praktijk wijst ge
lukkig anders uit.
Doch genoeg over het geschrift van Mr. van Engen. Wie er
meer van weten wil, verwijs ik naar de verhandeling van Mr.
Rollin Coucerque 2), die o. a. zegt: „De kennismaking met het
boek van Mr. van Engen heeft bij mij den indruk achtergelaten
van een tendenz-geschrift, gericht tegen het bestaan van den af
zonderlijken militairen rechter, doch waarin wordt geargumen
teerd met niet altijd even zuivere redeneering." Op bl. 926 leest
men vei dei: „Doch ik heb het als recensent tegenover de lezers
van dit tijdschrift voornamelijk mijn plicht geacht, te waarschu
wen tegen de verderfelijke conclusie, die de schrijver trekt uit
feiten en omstandigheden, welke met de zaak niet in recht-
streeksch verband staan en die den argeloozen, niet militair aan-
gelegden beoordeelaar zoo licht in de verleiding zou brengen
om van de militaire justitie te zeggen: „houw af en werp van
U de hand, die U ergert."
Ook de heer van Rossum heeft zich in zijn praeadvies te veel
laten beheerschen door de overweging, dat onze vigeerende wet
ten hoogst gebrekkig zijn, en hoewel zijne conclusiën zich aan
sluiten aan de richting door professor van Hamel gewenscht,
kon deze de opmerking niet weerhouden, dat op de onvoldoende
procedure te veel het zwaartepunt was gelegd 3).
Alleszins juist is dan ook, hetgeen professor Simons in 1900
den rechtsgeleerden toeriep: „Op welke wijze gij ook de mili
taire rechtspleging zult organiseeren, herzie in de eerste plaats
het militair strafproces, alle andere quaestiën, als de vraag aan
1) Zie Sociaal Weekblad 9 December 1903 no. 98, dat nog wel met dergelijke con
clusies volle instemming betuigt.
2) Militaire Spectator no. 11 van 1904.
3) Zie Mil. spectator 1901 bl. 33.