62
te verschillend (een „min" waargenomen springpunt behoort al
leen dan tot een „min" baan indien de springhoogte (S. H.) klei
ner is dan de helft van de normale S. H. of ingeval van een
aanslag (F. M. R. I. 284.), en nemen we aan dat het uitwerkings-
vuur wordt afgegeven op den min grens of in het algemeen op
een afstand wordt afgegeven.
"We bezitten dan alleen zekerheid, dat de gemiddelde baan
van dit vuur zich bevindt binnen een strook die a 2 b M.
diep is, indien i b de 50 lengtespreiding (L. S.5o) der lage
spnngpunten (aanslagen) voorstelt.
In het bijzondere geval strekt die strook zich uit van b M. achter
tot (a -f- b) M. vóór den voorkant van het doel (die het dichst bij is).
Alleen als toevallig de gekozen baan door den voet van het
„geheel ondiepe" doel gaat, wordt de grootst mogelijke uitwer
king verkregen. In alle andere gevallen hangt het van de toe
vallige ligging van die baan af, in verband met de gimotte van
de grens en het voordeeligsten interval van de £1. K. in ge
bruik (c. q. dieptewerking van den granaat), welke uitwerking
wordt verkregen. Daarover kan niets te voren gezegd worden.
Een dergelijk vuur, ons tegenwoordige G. K. vuur te velde,
bezit slechts een toevallig, onzeker karakter.
Slechts door op meerdere afstanden te vuren, vergroot men
zijn kans, ook de goede baan te treffen.
Rest dus na te gaan wat behoort te geschieden, opdat we een
„zekere" en grootst mogelijke uitwerking mogen verwachten.
Dit is het geval, wanneer we de geheele diepte van de aan
gegeven strook onder vuur nemen en daar we een zekere uit
werking verlangen, mag er alleen van een zooveel mogelijk ge
lijkmatige trefferdichtheid in die strook sprake zijn.
Een beschouwing van het trefferbeeld van een moderne G.K.
leert, dat die gelijkmatige trefferdichtheid wordt verkregen, als
de opvolgende banen 1j2 van de totale dieptewerking der G.K.
in afstand verschillen.
Het aantal banen wordt dus bepaald door de dieptewerking
der G. K. Het getal is voor te stellen door
als 8 c de totale dieptewerking dor G.K. voorstelt.