IIET EEN EN ANDER NAAR AANLEIDING DER WIJZIGINGEN
IN HET INFANTERIE REGLEMENT I EN II.
De meeste infanterie-officieren zullen zeker met hunne man
schappen cle nieuwste wijzigingen van het Infanterie-Reglement
I reeds behandeld hebben en zij zullen zeker ook wel de on
volkomenheden daarin opgemerkt hebben. Althans mij zijn de
ze opgevallen en in mijn laatste garnizoen op Java, waar deze
wijzigingen behandeld werden kort na de bekendstelling, hoorde
ik verscheidene klachten daaromtrent.
En naar mijne meening zijn die klachten niet ongegrond.
Meestal zal men groote verschillen zien tusschen de opvattin
gen van de officieren-instructeurs der kaderscholen en die der
overige officieren en mij dunkt het Reglement moet zoodanig
samengesteld zijn, dat het niet voor verschillende uitleggingen
vatbaar is.
Het doel van onderstaande aanteekeningen en vragen betreffen
de enkele wijzigingen in het Infanterie-Reglement I en II en de
daaraan vastgeknoopte beschouwingen aangaande het beoefenen
der gymnastiek is dan ook het uitlokken van verbeteringen en
van verklaringen, die de eenheid van uitvoering van ons Infan
terie-Reglement waarborgen.
In de slotalinea van 26 staat: „dat de afstand van het
achterste gelid tot 't voorste, tenzij anders is voorgeschreven,,
gelijk is aan de armlengte, zijnde ongeveer 60 c.M".
Mij dunkt het beter de bepaling: „gelijk aan de armlengte"
weg te laten en de zinsnede in de 3e alinea van §135: „De
goede enz", tot en met de woorden „in de houding" te wijzigen.
Een afmeten van den afstand met den arm is minder ge-
wenscht, waar de armen zoo verschillen kunnen in lengte.
Tengevolge van deze wijzigingen zal het nu kunnen gebeuren,,
dat bij eene compagnie in bataille de achterste gelederen van de-