WAT LEERT OAS DE ZEID-AFRIKAAASCHE OORLOG?
Vervolg van biz. 218).
Met Plaat VIII.
Ten slotte moet nog melding worden gemaakt van eenige
artikelen in het M. 'W. van 1903.
Ie. „Ueber Schutzenentwickelung und Sprunge" in No. 18,
een goed artikel, waarin de schrijver o. m. zegt, dat met een ijle
tirailleurlinie geen vuuroverwicht te verkrijgen is, dat daarvoor
beslist een dichte tirailleurlinie noodig wordt.
Hoeveel tirailleurs een compagnie ontwikkelt hangt af van het
doel, den toestand en de ruimte. Wanneer een open, dekking-
looze, door vijandelijk vuur bestreken vlakte overschreden moet
worden, is een ijle tirailleurlinie noodig om voorwaarts te komen.
Dit alléén is haar doel, zoodat zij dus het vuur niet mag openen.
De tirailleurs trachten den afstand te bereiken, waarop hun vuur
uitwerking zou kunnen hebben, als het krachtig genoeg ware;
indien dit niet het geval is, blijven ze liggend de volgende linie
inwachten.
Nu rukt de tweede linie op, daarna de derde, enz.
Op deze wijze opgevat en toegepast is voor bepaalde omstan
digheden en terreinen het gebruik van ijle tirailleurliniën gerecht
vaardigd, volgens den schrijver echter onder één voorwaarde.
Bij de beoefening der z.g. Burenangriff, was het terrein tusschen
de tirailleurliniën en de ondersteuningstroepen overdekt met
tirailleurs, die wel is waar groote tusschenruimten bewaarden,
maar zóó dicht achter elkaar volgden, dat zich in elk deel van
den vijandelijken vuurbundel een doel bevond, waarmede het
voordeel der groote tusschenruimten verviel. Tusschen den on
dersteuningstroep en de tiraillleurlinie mag zich alleen de afdee-
ling bevinden, die de tirailleurlinie gaat versterken.
Later zegt de schrijver, dat de eenmaal vurende tirailleurlinie
I. M. T. 1906. 2i