WAT LEERT OAS DE ZUID AFRIKAAASCHE OORLOG?
Vervolg van biz. 835, jaargang 1905 dl. II
Het aanvallend gevecht van een brigade infanterie.
De verdediger moet over het geheele front vastgehouden en
door schijnaanvallen omtrent de juiste aanvalsrichting misleid
worden; de beslissing wordt slechts op één plaats gezocht. De
afdeeling, die de tegenpartij in front bezig houdt, doet dit met
behulp van een ijle tirailleurlinie, die, ondersteund door vuur
van machinegeweren, tot aan de uiterste grens der beslissende
afstanden vooruitgaat. De sterkte wordt zoodanig geregeld, dat
deze groep aanvallend op kan treden, ingeval de vijandelijke
stelling te zwak bezet blijkt.
Ook Aankaan vallen kunnen nut hebben, ze behooren gelijk
tijdig met die in front te geschiedentusschen beide afdeelingen
behoort alsdan samenwerking te bestaan. In de meeste gevallen
wordt voor het gevecht opgemarcheerd.
Voortdurende oefening der bataljons in de ontwikkeling tot
het gevecht is zeer gewenscht.
De beste wijze van aanvallend optreden moet gezocht worden
in het methodisch voorwaartsgaan.
Te voren heeft de brigadecommandant onder dekking van de
voorhoede de stelling verkend, en de troep in een „preparatory-
formation" laten opmarcheeren (zie het vroeger besprokene om
trent „verzamelvorm"). Vervolgens ontvangen de onderaanvoer
ders bevelen. Deze worden meestal schriftelijk gegeven en c.q.
mondeling toegelicht.
Het kiezen eener stelling voor de machinegeweren en het
geven van aanwijzingen voor het vuur tot ondersteuning van
den opmarsch der infanterie geschieden zelden door den brigade
commandant.
Een richtingsbataljon wordt aangewezen.