610
gehoord had, spoedde zich vooruit en kwam, gevolgd door het
9e bataljon en de artillerie, ten kwart voor achten op den grooten
weg Oostelijk van Tjot Maraja, waar hij den aanval op laatstge
noemd blokhuis kon waarnemen.
Het 7e nam daarna eene stelling in ten N. van de lijn Tjot
Senang-Soemit. Nadat de Chef van den Staf zich overtuigd had,
dat de ingenomen positie uitstekend mocht heeten, besloot de
overste van Heutsz er geen verandering in te brengen en het
9e bataljon aan te wijzen, om via Tjot-Djamboe-West en Hoho
verbinding met de le colonne te zoeken. Den commandant van
het 7e bataljon werd hiervan mededeeling gedaan.
De staf der colonne met de reserve en de artillerie gingen
langs den grooten weg door naar Toei-Selimbing.
Het peloton Happé was in dien tijd voorwaarts van den rech
tervleugel der door de 2e colonne ingenomen stelling gemarcheerd,
dus in de richting van Senelop en meldde ten 8 u. 10 v.m., dat
zij niet uit die plaats, maar wel uit den Noordrand van Aloer
Lintang was beschoten, en om 8 u. 45 v.m., dat de Noord- en
Noordoostranden van Aloer-Lintang, Sban en Lam-Nga sterk be
zet waren.
Den batterijcommandant werd nu bevolen eene stelling nabij
het 7e bataljon te kiezen, teneinde den aanval op die plaatsen
voor te bereiden.
De vóór de le colonne éclaireerende cavalerie zond ten half
acht bericht, dat Teupin Baté vrij sterk bezet was, dat de maré-
chaussée zich in Tjot Sajoen bevond en dat zij bij den aanval
den rechtervleugel van dat korps zou dekken.
Op dat oogenblik werd van den bevelhebber den last ontvan
gen voorloopig niet meer voorwaarts te gaan. Toen 's vijands
vuur al te hinderlijk werd, achtte de colonnecommandant zich
echter gerechtigd van dien last af te wijken en gaf hij kapitein
Graafland last Teupin Batee aan te vallen.
De afdeeling Dijkstra ging vooruit.
Reeds in den Noordrand der kampong nam de voorste brigade-
sergeant Türpitz stormenderhand eene kleine benteng en in
deri Oostrand eene tweede, waarbij de vijand een viertal dooden
liet liggen.