- 616 heel halt" blazen. Ten 1 u. 30 n.m. het verband hersteld zijnde, kregen 6e en 9e bataljon opdracht in den Zuidrand der laatstge' melde kampong stelling te nemen tegenover Lam-Bada-Lam-Pasei, totdat die versterkte plaatsen verder zouden worden aangevallen. De artillerie zou voorbereiden. Met de reserves der 2e colonne bevond zij zich bij den Noordrand der kampong Aloer Oe, toen de algemeene bevelhebber deed weten, dat een deel der reserve colonne met 8 stukken geschut langs den grooten weg was opge- ïukt en beschikbaar was om den aanval op Lam-Bada in te leiden en het daarom beter was met den aanval te wachten, totdat die artillerie nabij den Zuidwestrand van Aloer Oe in batterij zou gekomen zijn. Aangezien het 7e bataljon de voorwaartsche beweging reeds begonnen was, werd de batterij der colonne mede alvast naar den Zuidrand van Aloer Oe gebracht, waartoe echtereen brug over een twee metei breede, vrij diepe aloer diende geslagen te worden. Zoodoende was het half drie voor het vuur geopend kon worden. Het 9e bataljon was in zijne laatste stelling in vuurgevecht geweest met eene bende in Z. O. richting, waarbij o.a. de kapi tein M. W. Thyssen een schot in den arm bekwam. Door salvo's verdieef men dien vijand. Dat bataljon kreeg verder geen vuur meer. Anders was het gesteld met het 6e bataljon, dat al dade lijk in flank en rug werd lastig gevallen. De volgende, le colonne, koos tegenover die schutters stelling, daardoor kwam toen de linkercompagnie van het 6e bataljon op den uitersten vleugel der gevechtslinie. Tot in den rand van Lam-Pasei moest die compagnie het dan ook verder ontgelden; zoowel in front als in de linkerflank werd zij voortdurend bestookt. Toen hij uit een loopgraaf in Tjot Goet beschoten werd, gaf kapitein Jansen onverwijld last tot stormen en verdreef den vijand. Juist door dien aanval kwam de com pagnie echter weer onder het vuur van de aan de Atjehrivier gelegen versterking Panteh Karang. Met de luitenants Dijserinck en Lamster aan het hoofd, wier pen de Amboineezen zich ook op deze benteng en namen haar. Het bleek eene zware vierkante aarden redoute van 20 M. face te zijn, omringd door een dubbele bamboedoeripagger. Het geheele 6e bataljon was de vleugelcompagnie ter onder-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1906 | | pagina 126