626
meerdere, dus aan de tucht afbreuk gedaan. De meerdere, die
de tucht dient te handhaven en desniettemin genoegen neemt
met dezen toestand, is hierin niet van schuld vrij te pleiten.
Niet één of enkelen kunnen verbetering aanbrengen, doch een
gemeenschappelijk optreden van officieren en kader kan het
kwaad keeren en oorzaak worden, dat het groeten den mindere
eene vaste gewoonte wordt. Laat de meerdere evenwel ook in
deze tot voorbeeld strekken van den mindere en laat hij steeds
gedenken, dat ons reglement duidelijk zegt, dat de groet „op
dezelfde wijze" moet worden beantwoord.
Ook het op andere wijzen betoonen van een behoorlijken eer
bied voor den meerdere laat ongetwijfeld te wenschen over. Tot
zulke gevolgtrekking komt men, indien men bedenkt tot hoever
de soldaat, voornamelijk de Europeesche, durft te gaan met zijne
toespelingen op meerderen binnen oorbereik van dezen, of men
de vele gevallen van insubordinatie of oneerbiedigheid, disciplinair'
afgedaan, verneemt, of de rumoerige straattooneelen ziet en
hoort afspelen, trots in de nabijheid zijnde officierswoningen,
trots passeerende meerderen.
Tot het beperken van de verschillende uitingen van oneerbiedig
heid, zal de meerdere zich ook voor dit kwaad meer gevoelig dienen
te toonen, opdat de mindere meer dan tot heden beseffe, dat het
voorlezen der krijgsartikelen geen ceremoniemaar diepe ernst is-
ad 2. Gegeven een uniform, die noch sierlijk noch practisch
is, waarin de beste militaire kleermaker slechts met handige,
doch niet voorschriftmatige naden eenige snit kan brengen, en
die daardoor leidt tot allerlei eigendunkelijke veranderingen, kan
men over het uiterlijk voorkomen van den militair buiten dienst,
behoudens het hieronder volgende, niet ontevreden zijn. Slordige
en vervuilde kleeding ziet men bij den uitgaanden militair wei
nig, terwijl vooral op de hoofdplaatsen zelfs een streven merk
baar is om het uiterlijk voorkomen door het dragen van buiten-
modelkleeding te verhoogen. Daar het dragen hiervan in elk ge
val aangeeft, dat de betrokken persoon hart heeft voor zijn uiterlijk,
ware het verkieslijker het dragen van buitenmodelkleeding,
mits buiten dienst en den aard van de uniform niet aantastende,
reglementair toe te staan, dan dat zooals nu de verbodsbepalingen
door bijna een ieder als een doode letter worden beschouwd.