657
In het in hoofde dezes genoemde document lezen wij het na
volgende
„Van de le en 2e colonne was niets meer te bespeuren.
.De Kolonel de Brabant, door zijn gidsen geleid, was, na Dentjarik
te zijn ingerukt, tot iets verder dan het pleintje doorgemarcheerd
en toen den westelijken weg verlatende, een smal zijstraatje
ingeslagen, zondei het 11e bataillon aldaar te hebben ingewacht
of kennis te doen geven van den door hem gevolgden weg.
Wel was gedurende het passeeren van het ravijn voor Dentjarik
de chef van den staf den last komen overbrengen, dat het 11e
bataillon de voorgaande colonnes moest volgen, doch deze, zich
gemakkelijker kunnende bewegen, waren doorgemarcheerd en ons
uit het gezicht geraakt, terwijl alverder de chef van den staf
niet kon aanwijzen, welken weg moest gevolgd worden.
Het zoo even bedoeld zijstraatje loopt n. 1. naar het zuiden en
komt uit op een 13 tot 18 pas breeden, zeer goeden weg, die
zuidelijk naar Bandjar di atas voert.
Het 11e bataillon had middelerwijl bij het afdalen in Dentjarik
met zijn sleep van goederen, gekwetsten, enz. een grooter opont
houd gehad dan het 14e bataillon en de landingsdivisie en kon
dan ook pas volgen, toen die colonnes reeds ver vooruit, buiten
het gezicht waren.
Dit had het gevolg, dat het bat. het zijstraatje voorbij ging,
in plaats van het in te slaan evenals de andere colonnes en wes
telijk den hoofdweg bleef volgen in de stellige meening, Kolonel
de Brabant zulks ook gedaan had.
Wij konden bovendien niet anders denken dan dat de chef dei-
expeditie bij het inslaan van een zijweg het 11e bataillon hiervan
niet onkundig zou laten.
Verder doortrekkende, passeerde het 11e bataillon een tweede
pleintje en iets verder eindigde de kampong.
Het terrein kreeg nu een wild aanzien, links heuvelachtig en
sterk begroeid, rechts sawah's, die zich uitstrekten tot aan zee.
De weg werd al slechter en slechter; door zware regens hiel
en daar sterk uitgehold, ging het nu eens vrij steil op- dan weder
benedenwaarts.
I. M. T. 1906.
44