691
bood reeds op; de autoriteiten besloten dan ook met den bouw
eener semi-permanente versterking aldaar een begin te maken.
Mateiialen waren in voldoende voorraad aanwezig.
Bij de verschillende excursies in de richting van Kroeng Kali
was men er tot dusverre niet in geslaagd den vijand aan het
kleed te komen. Steeds vond hij nog tijd genoeg zich naar den
Glé Broeë en andere heuvelstellingen terug te trekken.
Blijkens de door toedoen van het civiel bestuur ontvangen
berichten, bestond zijne stelling, die even oostwaarts van onze
vroegere benteng Kroeng Kali op den Tjot Kariëng lag, uit twee
gedeelten; het noordelijkste tot de XIII Moekims Toengkoeb,
het zuidelijkste tot de III Moekims Lam-Rebo behoorend.
Algemeen aanvoerder daar was Teungkoe ld een uit
die streken afkomstig bendehoofd eigenlijk Mohamad Said
geheeten.
Tot de stelling behoorden de volgende versterkingen
Koeta Lampoe Taroem.
Toei Gloempang.
Glé Broeë Siem.
Boeng.
Koeta Lampoe Djoeng.
Teungkoe Ba Riwat en een loopgraaf aan den weste
lijken voet van den Glé Broeë.
De gezamenlijke bezetting bedroeg 200 man.
Het plan was nu gevormd om van twee kanten daartegen op
te rukken.
De eerste colonne zou over zee vervoerd worden naar La-
doeng, aldaar debarkeeren en in den rug der versterkte posten
optreden.
Commandant werd Luitenant-kolonel G. A. Hansen, Chef van
den Staf kapt. G. C. E. van Daalen, Adjudant le luitenant W.
W. Onland.
Verder bestond zij uit: het 3e bataljon infanterie ter sterkte
van 14 officieren en 417 onderofficieren en minderen, 1 officier
en 21 minderen der genietroepen, eene ambulance onder den
ofi. v. gezondheid 2e klasse Razoux Kühr van 12 minderen bene
vens een trein van 4 mandoers en 112 dwangarbeiders.