702
menten opgedragen hunne ondergeschikte officieren en minderen
nadrukkelijk voor te houden den VIIei1 titel van het Crimineel
Wetboek voor het krijgsvolk te lande, handelende over gewelde
narijen en strooperijen.
Zij, die zich schuldig maakten aan de in dezen titel omschre
ven misdrijven, en zij, die door nalatigheid of onachtzaamheid
het plegen dier misdrijven niet hadden tegengegaan, zouden naai
de gestrengheid der wet worden gestraft.
Zeer duidelijk moest allen, wien zulks aanging, worden bekend
gemaakt, dat branden alleen mocht plaats hebben, wanneer zulks
door de Chefs werd bevolen, dat rooven en plunderen, het mede
voeren van gevogelte, geiten, schapen, rammen enz. ten strengste
verboden was, en viel onder de artikelen 174, 176, 177, 181 en
en 184 van het Crimineel Wetboek.
Zeker een teekenend slot voor het verblijf van den Regee-
ringscommissaris te Atjeh, wel een bewijs, dat de autoriteiten
bewust waren van de heillooze gevolgen, die de tuchtigingen na
zich moesten slepen.
Jammer, dat men niet geheel met dat systeem brak en dat ook
de volgende periode van den krijg zich bleef kenmerken door
brandende kampongs en vernielde voorraden, ook in die streken,
waar zulke oorlogshandelingen nu niet bepaald urgent mochten
heeten
Met het nederleggen der functiën als Regeeringscommissaris
ging het wederoptreden van een Civiel en Militair Gouverneur
gepaard
Voorloopig was de kolonel Stemfoort als zoodanig aangewezen.
De resident van Langen werd eervol ontheven van zijne tijdelijke
functiën van Civiel Bestuurder van het gewest.
Den 28en Juni vertrokken Zijne Excellentie, de luitenant-gene
raal Vetter, en zijn adjudant, de luitenant-kolonel der infanterie
J. F. Breijer, per stoomschip Coen naar Batavia.
A. Kruisheer.