744
c. Smeden van het ijzer.
In verband met hetgeen onder b reeds gezegd werd blijkt, dat
het ijzer breed moet zijn en de nagelgaten vet gestampt, terwijl,
de rits nagenoeg het midden van het ijzer blijft houden.
In verband met de platte zool moet een flinke afhelling wor
den gegeven, goed afgescheiden van de draagvlakte. Het ijzer
krijgt een flinken opzet, waarbij gezorgd moet worden, dat de
taKken goed vlak blijven. De lip vrij groot en sterk en goed
op het ijzer gezet. Bij het passen het men op een flink gar
nituur, zonder aan den binnentak te overdrijven. Boven
op den beslagen hoef kijkende, moet men het ijzer overal
duidelijk kunnen zien. De zich sterk in de breedte uitzet
tende hoef heeft dit hard noodig. Om deze uitzetting van den
hoef niet te belemmeren, mag de smid het ijzer vooral niet
zoo smeden, dat de draagvlakte min of meer hol wordt en de
buitenrand komt op te staan. Vooral als deze dan nog scherp
blijft, snijdt hij in den hoef, zoodra deze erover heen begint
te staan en de takken door de uitzetting uitslijten, waarvan
scheuren, brokkelen, loslaten van den hoornwand en belem
mering van de uitzetting een gevolg is. (fig. 4). Het ijzer wordt
bodemnauw gesmeed, hetgeen aftrappen der ijzers en strijken
vermindert. Bezwaar daartegen bestaat niet, daar de ijzers
overvloedig breed zijn.
Een zeer voorname kwestie is nu het wegnemen en afronden
van alle scherpe kanten en het flink bijronden van de uiteinden
der takken. Dit vermindert aanmerkelijk de kans, dat het ijzer
in den hoef snijdt, en dat ijzers verloren gaan in modderig terrein,
daar de afgeronde uitstekende gedeelten nu veel minder houvast
geven aan den bodem. Ook de kans op aftrappen en strijken
wordt minder. Arbeiden de paarden veel in modderig terrein,
zooals die bij de bergartillerie, dan zullen de takken naar ach
teren slechts zeer weinig mogen uitsteken en moeten de uitein
den zeer sterk zijn bijgerond.
d. Onderleggen van het ijzer.
Als al het vorenstaande goed in acht is genomen, valt hier
betrekkelijk weinig meer over te zeggen, en is het eigenlijk
overbodig aan te dringen op een overal goed aansluiten van het