BALI.
Na een militair optreden op het eiland Bali een voldongen
feit is, komt het mij niet ondienstig voor de kennis betreffende
dat eiland een weinig op te frisschen, ten einde gemakkelijker
den loop der zaken te kunnen volgen.
Een meer nauwkeurige beschrijving der afzonderlijke land
schappen uitstellende tot dat het doel der expeditie nader ge
bleken zal zijn, wordt hier volstaan met een algemeen overzicht
van de verschillende verhoudingen op het eiland, meer in het
bijzonder in de zelfbesturende landschappen en voorzoover uit
een militair oogpunt van belang.
Het 105,5 G.M2. groote, dicht onder den Java wal liggende
eiland is zeer bergachtig met hooge toppen, waarvan de voor-
naamsten zijn: de Goenoeng Agoeng (of Piek van Bali, 3200 M.),
de Batoer (2250 M.) en de Batoe Kaoe (of Piek van Tabanan,
2300 M.). Westwaarts van laatstgenoemden berg verheft zich
een wild, dicht begroeid, onbewoond en daardoor weinig bekend
gebergte, dat duidelijk afgescheiden is van de meer Oostwaarts
gelegen, reeds genoemde vulkanen, waarvan de Batoer nog werkt
en overigens merkwaardig is wegens den reusachtigen ouden kra
ter, waarin de tegenwoordige eruptiekegel zich verheft, en die
vereerd wordt als verblijfplaats van een zeer voorname godheid.
Daar de duidelijk West-Oost verloopende waterscheiding in
het algemeen dichter bij de N. dan bij de Z. kust loopt, komt
vlaktevorming, meest hoogvlakte, voornamelijk in het Zuidelijk
deel van Bali voor. Rivieren zijn op Bali talrijk, doch met ge
ringen waterrijkdom en als verkeersmiddel ónbeteekenend door
groot verval. In het algemeen Zuid-Noord of Noord-Zuid stroo-
mend, hebben zij zich diepe ravijnen uitgespoeld en, vooral
in de Zuidelijke vlakten, daarin nog een bedding uitgeslepen
van 520 M. diepte en 5 15 M. breedte, sleuven, die moeilijke
terreinhindernissen vormen door hare steile, bijna loodrechte