768
en daar bevestigd met een buikband (sadoek), eenige malen om
het lichaam geslagen; bij de mannen hangt de kambèn tot de
knieën af, bij de vrouwen lager.
In den buikband voert de man zijn tabaksdoos enz. mede en
steekt hij zijn kris (kadoetan) of zijn kapmes. Om de heupen
gerold draagt hij, met een smalle strook zijde of katoen beves
tigd, meestal een sarong (kampoeh of sapoet), die bij plechtige ge
legenheden en ook bij koude om het bovenlijf en de kambèn
geslagen wordt en dikwijls van kostbare stoffen vervaardigd is.
Op reis, bij veldarbeid of in den oorlog draagt de Baliër een
klein zwart of bont gekleurd buis, met of zonder mouwen (badjoe
of badjoe-koetang), en zet dan soms een groeten gevlochten hoed
(tjetjapil) op.
Onder den invloed der talrijke vreemdelingen vooral wijken de
vrouwen meer en meer af van de oude kleederdracht door zich
ook het bovenlijf te bedekken met de kambèn tjerik, een lange
smalle sjaal, die meest bij offerfeesten en dergelijke voor' ge
noemd doel gebezigd werd, doch overigens tot sluier diende dan
wel los over de bij de mannen reeds genoemde sarong werd
gedragen. Ook de slendang komt meer en meer in gebruik.
Is er in de kleeding weinig verschil merkbaar tusschen de sek
sen, ter onderscheiding van de kasten, waarin het volk krachtens
zijn godsdienst verdeeld is, dient zij in het geheel niet. Verviel
dus in dit opzicht sinds lang het onderscheid tusschen Brahmana,
Satrya, Wisya en Goedra of Kaoela, zoo bleef in gebruiken en
zeden en ook in de titulatuur het standenverschil gehandhaafd.
De leden der drie hoogste kasten den Balineeschen adel
of triwangsa vormend spreekt men onderscheidenlijk met
„Ida", „Dewa" of „Goestie" aan, waaraan voor vrouwen „djoe"
wordt toegevoegd; satrya-vrouwen noemt men ook wel „Desak".
De kaoela's worden met „mensch" of „dienaar" aangesproken,
soms hoffelijker met „vader" en „moeder". Tusschen de triwangsa
en den naamloozen man, kaoela, treft men den perbali aan, den
afstammelling van den adel der oorspronkelijke bevolking van
Bali.
Huwelijk tusschen een man van hoogere met een vrouw van
lagere kaste is geoorloofd, doch bij vorsten gelden de vrouwen
van niet gelijke geboorte als bijwijf (penawing), welker kin-