841 bivakcommandanten, journalen aangehouden, waarvan bij elke gelegenheid afschrift aan den militairen commandant van Atjeh en Onderhoorigheden gezonden wordt. Deze afschriften behooren op half blad te zijn geschreven en worden met de c. q. daarop gestelde aanteekeningen aan den troepen-commandant teruggezonden, die ze voor gezien geteekend en c. q. met de gevraagde toe lichtingen, wederom aanbiedt. Zijn er geen bijzondere gebeurtenissen te vermelden, dan kunnen deze afschriften éénmaal in de week verzonden worden. 22. Aan het hoofd van zulk een afschrift wordt duidelijk de naam van bivak, post, colonne en korps vermeld, alsmede de termijn waarover het loopt. (Zie verder bijlage A). Bij patrouilles en dekkingen behoort steeds vermeld te wordende sterkte in tactische onderdeelen, (zie ook de C. O. dd. 10 Juli 1905, No. 70) de naam, kwaliteit en bij kader steeds het stb. no. van den commandant, de op dracht, het vuur van vertrek en terugkomst, de gevolgde wegen dan wel de bezochte gampongs, alsmede de bijzondere gebeurtenissen; bij meerdaag- sche patrouilles tevens voor hoeveel dagen vivres medegevoerd worden. Door zelfstandige patrouilles, voor meerdere dagen of met eene belang rijke opdracht uitgezonden, worden afzonderlijke journalen of rapporten ingediend. (Zie bijlage B). 23. Van belangrijke voorvallen wordt zoo mogelijk telephonisch of tele- graphisch melding gedaan aan den civiel en militair gouverneur. (Zie de O. O. dd. 4 Juli 1906, no. 83). Algemeene opmerkingen. 24. Patrouilles en escorten moeten eene minimum sterkte hebben van één groep of brigade 20 geweren of karabijnen) en steeds onder bevel van eenen officier of onderofficier staan. (Zie ook de C. O. dd. 10 Juli 1905, no. 70). 24a. Patrouilles die slechts een enkele groep of brigade sterk zijn mar- eheeren zonder spits. (C. O. dd. 27 Juli 1906, no. 95). 25. De kapiteins, post- of bivakcommandanten, en de compagniescom mandanten moeten ook als patrouille-commandanten optreden, al blijft de sterkte der uit te zenden patrouilles ook beneden die eener compagnie. Ook de luitenants-adjudanten moeten hunne beurt bij den patrouille- dienst hebben. 26. Colonne- en patrouille-commandanten behooren steeds van opdrach. ten voorzien te zijn, zoodat niet willekeurig rondgeloopen wordt. Deze opdrachten moeten echter voldoende vrijheid laten tot handelen op eigen verantwoordelijkheid. Over 't algemeen wordt bij aanraking met vijandelijke benden door de infanterie-patrouilles te weinig doorgezet, vervolging te spoedig gestaakt en te spoedig huiswaarts gekeerd. Aanbeveling verdient het, een streek

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1906 | | pagina 355