870 Tabak wordt uitstuitend op ladangs verbouwd en is van goe de kwaliteit, maar wordt zeer slecht toebereid. Verdere cultuurgewassen zijn suikerriet, pinang, gambir, in digo, rameh, kapok en bamboe. Vruchten, behalve klappers, zijn schaars. Als tweede gewassen komen o. a. terong, laboe, kladi, ketella, lombok, djagoeng en uien voor. Veeteelt. De rijke veestapel bestaat uit geiten en karbouwen. Laatstgenoemden komen echter in Serampas niet voor. Vooral in Korintji is de veeteelt een voorname bron van inkomsten; karbouwen worden uitgevoerd. Paarden en runderen worden niet aangetroffen, wel kippen en een eigenaardig soort bergeenden. Nijverheid. De nijverheid staat nog op een lagen trap en omvat, behalve huizenbouw, slechts grof timmermans-en smids- werk, mandenvlechterij, pottenbakkerij, weven, goudwinning middels wasschen en het vervaardigen van buskruit. De voor dit laatste benoodigde zwavel wordt in Korintji gevonden; salpeter bereidt men uit mest van geiten en kar bouwen. Goud schijnt voornamelijk op en nabij het Djambische gebied voor te komen. De weinige goud- eu zilversmeden en zij, die zich meteenigs- zins fijner smeedwerk afgeven, zijn meestal vreemdelingen, vooral afkomstig uit de Padangsche Bovenlanden. Het aanleggen van sawahleidingen wordt ook als ambacht beoefend. Handel. De binnenlandsche handel wordt op markten (pekan) gedreven, waarvan de voornaamste die van Tandjong Paoeh, Kemoen, Loeboeq Pakoe en Lulo zijn. Men vindt ook veel reizende kooplieden, die hoofdzakelijk in lijnwaden en kramerijen doen. De buitenlandsche handel met Indrapoera en, hoewel in belang rijk mindere mate, ook met Moeka Moeka is zeer levendig en is in hoofdzaak in handen van Korintjiërs, die daartoe meer malen voor langeren tijd hun land vei laten (mentjahaii) en zich in den vreemde tot zelfs op Malakka vestigen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1906 | | pagina 386