923
nameting van het kaliber ook in den regel vinden, dat de loop
dicht bij de vorengenoemde afkeuringsgrenzen is, of wel zich
nauwe plaatsen voordoen.
Waarom nu bij zulk een loop een enkele duiker of dwarstreffer
men zou toch de gevolgtrekking kunnen maken, dat bij het
voorkomen van één zoo 'n treffer, ze alle zoo moeten zijn. Dit
moet m. i. geweten worden aan de slechte geleiding speciaal
van dat eene projectiel. Die geleiding is immers van vele dingen
afhankelijk.
De twee voornaamste factoren voor een goede geleiding bij
zoo 'n uitgesleten loop zijn een goede opstuiking en een normale
middellijn van het projectiel. Waar de invloed van 0.01 mM.
kaliberverschil zich zoo geducht laat merken, zal ook 0.01 mM.
verschil in middellijn of opstuiking van het projectiel zich
sterk laten gelden. Een enkele duiker of dwarstreffer wijst
dan m. i. ook op een slechte geleiding en daardoor verkregen
onvoldoende rotatiesnelheid van het projectiel. Eerst als de
loop beslist te wijd is, zal elk projectiel zich op de schijf als
dwarstreffer afteekenen.
Om een en ander met voorbeelden toe te lichten, volgen
hieronder eenige proeven met afgekeurde loopen.
Deze voorbeelden zijn genomen uit de 63 loopen hiervoren
reeds genoemd.