DE EXPEDITIE NAAR KOIUXTJI.
Hoofdstuk III.
Vervolg van blz. 874;.
Met plaat XXIX.
Geschiedenis. Vroegere verhouding tot de aan
grenzende landschappen.
a. Korintji.
Geschiedenis. Omtrent de oorspronkelijk bevolking van Korin
tji is niets bekend.
Volgens de overlevering vestigde zich in vroegere tijden een
lid van het Menangkabausche vorstengeslacht, zekere Radja
Keninting, met eene Menangkabausche volksplanting in Korin
tji en trof daar toen een volk aan, dat een eigen taal sprak en
waarvan de voornaamste hoofden die van Tanah Hiang, Tamiai
en Pengasi waren, waarvan eerstgenoemde blijkens zijn titel
„Indra Djati"—van goddelijke afkomst zijnde, een vlnchteling zou
zijn uit het Menangkabausche rijk.
Senginda Keninting, Radja Kenintings zoon, huwde met een
aanzienlijke dochter des lands en vestigde zich te Poelau Sang-
kar als hoofd.
Er waren toen dus vier voorname, onderling onafhankelijke
hoofden.
Daarin kwam verandering, doordat een sultan van Djambi een
rijksgroote met eene zending naar deze streken belastte.
Deze rijksgroote bezocht achtereenvolgens Tamiai, Poelau Sang-
kar, Pengasi en Tanah Hiang en schonk den daar aanwezigen
hoofden namens den sultan van Djambi ieder een kostbare kain
en een erfelijken titel, dien hunne afstammelingen nu nog voeren.
Het hoofd van Tanah Hiang deelde zijne kain met zijne zeven
ondergeschikte hoofden en zoo ontstonden de Tiga en de Sela-
pan Halai Kain.