944 Hadden nu de vier genoemde voornaamste hoofden door het- aanvaarden van geschenken en titels stilzwijgend de suprematie- van den Djambischen sultan en dus diens recht om schattingen te heffen erkend, het nog heden streng doorgevoerd beginsel om vreemden invloed in binnenlandsche aangelegenheden te weren, sloot hen aaneen en deed hen zich ten opzichte van bui- tenlandsche kwestiën vereenigen onder den voornaamsten hun ner, den Depati Batoe Hampar of Depati Boemi van Tanah Hiang. Opvolgende sultans van Djambi lieten nu af en toe schattingen, heffen, waarvoor de Pangeran van Moeara Mesoemei, Poespo Ali of kortweg Poespo, en zijne afstammelingen werden aangewezen. Deze gezanten hadden denzelfden weg te volgen als de oor spronkelijke zendeling en moesten voorts als identiteitsbewijs twee der Djambische rijkssieraden, n.l. een met goud belegden reehoorn met 7 vertakkingen en eene pinangschaar met gouden, krul medevoeren. Hun uitgangspunt moest steeds een daarvoor speciaal op de- grens gebouwd huis wezen, Sandaran Agoeng genaamd, waar omheen zich van lieverlede het district van dien naam vormde,, welks hoofd thans als tusschenpersoon dienst doet bij het ter hand stellen van brieven aan en het toelaten van vreemdelingen, uit Djambi bij den Depatie Batoe Hampar. Verhouding tot Djambi. Deze plichtplegingen nakomende, wer den de gezanten naar het schijnt in den regel welwillend ont vangen en werden zij gerechtigd beschouwd namens den vorst, van Djambi gelden te innen. De Korintjische hoofden beweren echter, dat deze heffingen niet het karakter hadden van eene schatting aan een vorst door zijne onderhoorigen op te brengen (djadjah), maar dat van een huldeblijk bij de troonsbestijging (sembah radja). Wat er van de overigens uiteenloopende verhalen omtrent de- handelingen der Djambische gezanten zij, als zeker mag worden aangenomen, dat door hen in den loop der tijden nooit eenigen noemenswaardigen invloed op de binnenlandsche aangelegen heden van Korintji is uitgeoefend. Verhouding tot Indrapoera. Evenals de sultan van Djambiv genoten de vorsten van het Indrapoerasche rijk en geniet ook.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1906 | | pagina 460