SCIÏIETOPLEIDING BIJ DE INFANTERIE. (Met 2 Bijlagen). Gedurende mijne detacheering aan de Normaal Schietschool werd aldaar bij 4 bataljons Infanterie eene proef genomen met eene nieuwe schietopleiding systeem Fahius. Het doel van dit opstel is die methode in ruimeren kring hekend te maken. Alvorens echter het „Ontwerp Leergang voor de Schietoplei ding" te behandelen, willen wij de gronden nagaan, waarop dit berust. Wanneer een schutter met geladen geweer in de hou ding „Vaardig" staat, en zijn schot wil afgeven, kan men 2 hoofdmomenten waarnemen, n.l. het le, waarin het geweer in den aanslag wordt gebracht, de schutter zijne houding ver betert enz., en vervolgens het 2e waarin hij tracht de vizierlijn met het mikpunt te doen samenvallen, doordrukt en het schot afgaat. Gaat men nu na welk van deze 2 momenten het be langrijkste is, dan komt men tot de volgende conclusie: In oor logstijd werken verschillende factoren storend in op de meeste schutters, met het gevolg, dat er ontzettend slecht geschoten wordt, en men kan aannemen, dat 0.1 van het aantal verschoten patronen treffers zijn. Vele militaire deskundigen heb ben hunne gedachten over dit onderwerp laten gaan, en getracht middelen aan te geven, waardoor de schietuitkomsten bij de Infanterie beter zouden worden, iets, wat dringend noodzakelijk is, als men slechts denkt aan de hoeveelheid munitie, die ver bruikt zal worden, en de aanvulling hiervan. (In den Russisch- Japanschen Oorlog werden in sommige slagen 300 patronen per geweer en per dag verschoten). Uit het gering aantal percent treffers trok men de conclusie, dat bij verreweg de meeste schutters van richten geen sprake is, dat het geweer zelfs niet eens behoorlijk in den aanslag wordt gebracht, het vizier niet gesteld wordt.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1906 | | pagina 491