981
oefeningen te behandelen De plaats, waar een schot wordt ver
ondersteld te zijn gevallen, wordt aangegeven door een punaise
of iets dergelijks en daarna den man gevraagd, welk mikpunt
hij voor de volgende schoten zal kiezen.
In de vakken i en k leert men den man de behandeling van
de tasschen, de houders en den grendel, uitgaande van het be
ginsel, dat eene groote vaardigheid hierin eene snelle lading
mogelijk maakt en invloed uitoefent op de kalmte van den schut
ter. Aanvankelijk staat de leerling naast een tafel en steunt
de kolf op eene verhooging, omdat hij de houding „Vaardig" nog
niet kent; hem moet worden ingeprent steeds over de korrel naar
het doel te zien, korte, krachtige en snelle bewegingen te ma
ken en het vizier te stellen of den stand ervan na te gaan.
Gekomen in vak l begint de man te schieten met de verschil
lende soorten patronen, waarbij voor scherpe patronen No 1 de
afstand bij voorkeur niet grooter dan 25 M. genomen wordt, omdat
op dien afstand de spreiding van het geweer nog verwaarloosd
kan worden, en geen bediening voor de schijfinrichting noodig is.
Eene enkele opmerking over de te gebruiken schijven zal niet
overbodig zijn. Tot nu toe gebruikte men ring-en figuurschijven,
waarbij de eerste dienden om den schutter de dracht van zijn
geweer te leeren kennen, en tevens gebezigd werden bij de
overgangen van de 2e naar de le en de scherpschuttersklasse;
de man moest zijne schoten binnen een bepaalden kring brengen,
en kwam alléén de geoefendheid in het 2e moment tot haar
recht. De figuurschijven kwamen meer overeen met oorlogs
doelen, doch hierbij mocht en kon men geen controle uitoefe
nen op de bedrevenheid van den man om zijn trefpunt zoo
dicht mogelijk bij het mikpunt te brengen, omdat alle treffers
dezelfde waarde hadden. Bij de nieuwe schijven heeft men ge
tracht al deze bezwaren op te heffen door steeds op dezelfde
schijf te laten vuren, en wel op die, voorstellende een liggend
vurenden man, terwijl men om het mikpunt (midden-on
derkant figuur) ellypsen heeft getrokken, die de waarde van
het schot bepalen. Men is hierbij van de gedachte uitgegaan,
dat eene afwijking in de breedte minder aan de waarde van
een schot afdoet dan diezelfde afwijking in de hoogte, omdat
men in den oorlog steeds breede doelen zal zien, en een schot,