662
In het algemeen moet het projectiel der artillerie te velde
aan de volgende eischen voldoen 1).
1. Het dient in de eerste plaats tot het bestrijden van levende
doelen, eerst in de tiveede plaats tot dat van doode strijdmiddelen.
2. Door het meer bestrijkend vuur uit het modern geweer
en veldkanon hebben verticale dekkingen meer beteekenis ge
kregen door de onbestreken ruimte, welke daar achter wordt
aangetroffen. Door projectielen of projectieldeelen, invallende
onder steile banen, moet die ruimte kunnen worden verkleind
of weggenomen.
3. Doelen, die door benutten of door kunstmatig wijzigen
van het terrein dekking hebben gevonden tegen bestrijkend
vuur moeten op zoodanige wijze kunnen beschoten worden, dat
daarbij in elk der bijzondere omstandigheden de grootst moge
lijke uitwerking verkregen wordt.
(Deze uitwerking op een gedekt doel wordt in het algemeen
bereikt, indien de projectielen of projectieldeelen invallen vol
gens de dekkende glooiing en in de richting van de hoofdafme
ting van het doel.
Bij opsteling in de diepteachter de kruin eener dekking, is
het gewenscht dat zij rakelings over de dekking gaan en het
doel over de geheele diepte bestrijken.
Bij opstelling in de breedte achter steile dekkingen moeten
zij rakelings langs de beschermende helling der dekking in de
breedte worden verspreid).
Krachtige uitwerking moet dus verkregen kunnen worden
èn in de richting van het schot, èn in de richting loodrecht
daarop.
4. Voor het behoud der gewenschte kracht is het noodig,
dat het geschut op eenigen afstand achter dekkingen kan wor
den opgesteld.
(Daar de uitvaartshoek kleiner is dan de invalshoek kan van
achter die dekking door doelmatige plaatsing een doel onder
vuur genomen worden, zonder dat dit in staat is het vuur
werkdadig te beantwoorden. Hoewel groote uitvaartshoeken
1) Zie Mil. Spectator 1906. G. de Josselin de Jong. De Krupp'sche Yeldhouwitser
van 12 c.M. M. 1905, enz.