731
in de officierswereld thuis behooren. Het kunnen misschien
voortreffelijke burgers in de maatschappij zijn, in hun werkkring
als officier zijn zij misplaatst, soms buiten hun schuld, wanneer
de ouders bij de keuze van een beroep geene rekening hielden
met het karakter en de neigingen van hun kind.
Mag ook ten opzichte van hen het thans gehuldigde beginsel gel
den, dat ieder kapitein kan worden? Neen, nogmaals neen; de
kapiteinsrang is een veel te gewichtige om dien maar voetstoots
te verleenen aan een ieder, die toevalliger wijze officier werd.
Stel U de werkkring voor van een goed kapiteineen man, die
zoowel in het vredesgarnizoen als te velde volkomen voor zijn
taak berekend is; die in den oorlog tegen den inlandschen
vijand doorgaans zelfstandig optreedt, die vaak voor uiterst
moeilijke omstandigheden geplaatst wordt en beschikt over het
wel en wee van anderhalf honderd menschenlevens, die aan
zijne vaderlijke zorgen zijn toevertrouwd. Als gij dat bedenkt,
dan zult gij met mij van meening zijn, dat de kapiteinsrang
een der zwaarste rangen in het Leger is en dat het verkeerd zou
zijn, voet te geven aan de nog maar al te vaak gehoorde uit
drukking: „kapitein maken ze me toch".
Wij herhalen, rubriek c. behoort niet in het Leger thuis en
wanneer degenen, die tot die cathegorie moeten worden ver
wezen, niet vatbaar blijken voor verandering ten goede, dan
moet het Legerbestuur zich zonder kassian van die onbruikbare
elementen kunnen ontdoen, hoe eerder hoe liever, ook in het
belang van den persoon in kwestie, die dan nog jong genoeg
is, om te trachten zich in de een of andere burgerlijke betrek
king eene positie te verwerven.
De billijkheid eischt, dat ook hunne diensten naar behooren op
prijs worden gesteld en daarom moet hun een pensioen worden
toegekend evenredig met het aantal dienstjaren.
Wij vertrouwen, dat dit door ons met warmte en overtuiging
toegedane stelsel van beoordeeling den goeden geest in het Le
ger weer zal wakker schudden om het eene hooge moreele kracht
te schenken.
R„ Boonstra.