752
moeten geschieden, geeft aanleiding tot het vormen van kuilen
Afwatering. Hiervoor zal steeds zorg gedragen moeten wor-
dem Ligt het hooger dan de omgeving, dan is veel gewonnen.
Het is mij altijd een raadsel geweest, waarom er een aarden
wal om de manege gemaakt moest worden. M. i. kan de bamboe-
pagger evengoed op den beganen grond staan; door die om wal
ing mist men nagenoeg geheel de in alle rijkunstige werken
hoog gewaardeerde natuurlijke hulp van de omwanding, omdat
men er te ver van verwijderd is. Die omwalling nu vormt een
dam voor het water in de manege.
Voeg daarbij dat de hoefslag door voortdurend gebruik uitslijt,
dan is het duidelijk, waarom dit voornaamste gedeelte van de
manege in den natten tijd een sloot is.
Om de manege heen moet een flinke diepe sloot met een uit
stekende afwatering loopen, welke ook in den natten tijd werkt.
Is er nu geen wal om de manege, dan acht ik de afwatering
ij gunstige helling van het manegeterrein verzekerd, en alle
amboekokers, steengeulen, afwateringsgaten enz. overbodig.
Zij die in de hoeken der maneges te Banjoe Biroe, welke voor
de afwatering naar een gat in den dam afhelden, eenige malen
uitgegleden en gevallen zijn, zullen het onmogelijke van een
c ei gelijke afwatering erkennen. Ook zullen zij weten, dat alle
pogingen in die maneges aangewend, om het terrein te drai-
neeren door daarin steenlagen aan te brengen, die langs steen
geulen heeten af te wateren, een jammerlijk fiasco hebben ge
maakt. Gewone grond wordt, wat men er ook aan doet, na
eenigen tijd keihard en laat nagenoeg geen water door. Mijn slot
som zij dus: geen regenbak maken door een dam om de manege
aan te leggen, geen draineering, maar afvloeiing op eenvoudige
wijze, van het midden over den hoefslag naar buiten, of desnoods
van den hoefslag naar buiten en binnen. In dat geval maakt
men van den nood een deugd: hoe harder de grond, hoe beter
de afwatering.
Afmetingen. De meeste bestaande maneges zijn voor de africh
ting van Australiërs te klein. Is de lengte nogal eens net vol
doende, de breedte is nagenoeg zonder uitzondering zoo gerin»
dat men met een onafgericht paard slechts met moeite aan dë
mrte zijde rond kan wenden, laat staan daar nog een gedeelte