764 deelten, o. a. de vlakte van de N. Koli, die zich uitstrekt van een steile -4- 600 M. hooge bergketen tusschen Toa en Woendoe tot daar waar de uitloopers van den G. Lambo de kust bereiken. Deze vlakte is zeer dor en bijna geheel met alang-alatig begroeid, terwijl de kust door lagune vorming zeer ongezond is. Nog andere vlakten viudt men langs de baai van Konga, tusschen Hadding en de Okkabaai en aan de Z.-kust van Braai tot de Ipibaai. De keteldalen in het gebergte hebben hier en daar meer het aanzien van hoogvlakten, zooals die tusschen Roeté en Lewoe (ten Z. O. van Tjiba), door den G. Weloe in twee deelen gescheiden, en die van Ekafeto. Een gevolg van de bergachtige gesteldheid is het gemis van bevaarbare rivieren. Zelfs de grootste, de N. Koli, die aan de monding 60 a 70 M. breed is, is dit niet. Slechts enkele kleinere zijn aan de monding voor sloepen bevaarbaar nl. de N. Lili, de Tili, de Ramo (bij vloed voor vaartuigen van 4de Aiméréh, de rivier van Reo (60 a 100 M. breed, 2 vadem diep, tot Noena voor groote prauwen bruikbaar), de Wera, de Roma en de Boenta (deze laatste ook voor groote prauwen). Bijna alle riviertjes zijn zeer diep en steil ingesneden, in den drogen tijd veelal zonder water, maar na zware regens ondoorwaadbaar. Vooral in het O. is de grond zeer los, zoodat het water spoedig wegzakt, om aan de kust als bronnen weder te voorschijn te komen. Watergebrek in het gebergte is hiervan dik wijls het gevolg. In Mangarai wordt de waterscheid ng voor de rivieren, die aan de N. en Z. kust uitwateren, gevormd door het bergcomplex Potjo Likain Midden-Flores schijnt het scheidingsgebergte zich dichter bij de Z.-kust te bevinden (Walo Mèrè G. Reo). Het klimaat is vooral langs de kust zeer warm en voor vreemdelingen ongezond, de afwisseling der moessons is grootendeels gelijk aan die op Java. In den drogen tijd komt in het gebergte veel zeer zware mist voor. De begroeiing van den bodem is zeer afwisselend. Door roofbouw zijn langzamerhand uitgestrekte streken ontwoud en met alang-alang begroeid, zoodat voornamelijk nog slechts in het hoogere bergland bosschen gevon den worden. In West- en Midden-Fleres komt in deze bosschen nog veel kaneel en het, om zijn kleurstof en als medicijn zoo gewilde sapanhout voor, terwijl djagoeng, aardvruchten en suikerriet van uitstekende kwa liteit veel aangeplant worden. Rijst vindt men in vrij groote hoeveelheid bij Potta (alleen hier sawahbouw), Borro, Roeté, het Rokkagebied en in de vlakte van Konga, hoewel de bergbewoners zelve deze niet gebruiken, maar aan de kust verkoopen. Gierst (saléa) wordt in het bijzonder in het Rokkagebied aangeplant, evenals katoen (in de kamp. Kéli, Téni en Lo- pidjo) terwijl tabak van uitstekende kwaliteit bij Geliting veel verbouwd wordt. Klappers komen langs de geheele kust in meerdere of mindere mate voor, in het gebergte sporadisch. Kolossale aanplantingen vindt men

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1907 | | pagina 248