766 -
jes, was, copra, olie, kaneel, pinang, cassave; te Reo: kaneel en sapanhout.
Ingevoerd worden: manufacturen, ijzer-, koper- en aardewerk, rijst,
olifantstanden 1suiker, opium en sovereigns. Clandestien worden nog
zeer veel slaven uit- en geweren ingevoerd Tot nu toe is nog niet gebleken
dat de bevolking in het bezit was van andere dan vuursteengeweren
(deze dan ook in groote hoeveelheid, vooral in het Oosten en Noorden).
.2. Bevolking en staatkundige indeeling.
Deinheemsche bevolking, behoorende tot de gemengd Maleisch-Papoeasche
rassen, is tamelijk groot, goed gespierd en heeft gekroesd haar (in het
Westen het minst).
Men onderscheidt drie groepen van stammen
lo de Mangaraiers, die het geheele Westen bewonen ongeveer tot de
lijn Baai Sohokolitangtiméré. Zij wonen uitsluitend in het gebergte in
kleine kampongs en verspreide huizengroepen, zoo veel mogelijk op den
top van steile heuvels. De huizen zijn op 1 M. hooge palen meestal
van ruwe planken opgetrokken in eene kegelvormige gedaaante (9 M.
hoog, grondvlak 20 bij 12 M.). De ruimte in het midden bevat de
stookplaatsen, waaromheen de kamertjes voor de afzonderlijke gezinnen
zijn afgeschoten (totaal 30 a 40 bewoners).
Op 2 M, boven den vloer is eene zoldering aangebracht, die als
bewaarplaats voor de djagoeng dient. De kleeding' bestaat in den regel
uit de tjawat of een kort broekje en hoofddoek, voor de vrouwen uit eene
korte sarong. Alleen bij feesten wordt de laatste ook door mannen ge
dragen. Hun karakter wordt algemeen als zacht en vreedzaam beschreven.
De Islam heeft hier nog geen vorderingen gemaakt, waarschijnlijk wel
omdat de Mangaraiers uiterst wantrouwig zijn tegenover alles wat van
de hen uitzuigende en afzettende strandbevolking komt. Zij kennen een
Opperwezen (Mori Kraëng Heer der Vorsten) en vele mindere goden
en geesten, van wie zij zich echter weinig aantrekken. Aan de zielen der
voorouders wordt bij verschillende gelegenheden geofferd, waarvoor
in elke kampong een paar priesters (mbéko), tevens dokters, zijn. Het
pemali (paso geheeten) speelt evenals elders een groote rol. (Het is b.v..
paso zijn eigen naam uit te spreken). De dooden worden in liggende
houding in diepe kuilen begraven.
De mannen houden zich bijna uitsluitend bezig met het kappen vau
kaneelboomen en het inzamelen van was. Alle overige arbeid komt voor
rekening der vrouwen. Bijzondere zorg wordt besteed aan het bescher
men der tuinen tegen de varkens, waarvoor zij in het Z. zelfs door mans-
hooge steenen muren omringd zijn. Slaven komen niet voor Wapens zijn
de parang, soms ook lansen en klewangs en zeer weinig geweren.
1 Kaar deze zeer gezochte tanden wordt de rijkdom derbezittr sbaiekend.