786
en door het Indische Legerbestuur zelve voorgesteld, dat is het
echter niet waarom het Leger vraagt; neen, het wenscht in
het bijzonder dat de Volksvertegenwoordiging tevens aandacht
schenke aan de woorden „algemeene verordening" tot tweemaal
toe in meergenoemd artikel gebezigd.
Art. 42 R. R. luidt thans:
De Gouverneur-Generaal is opperbevelhebber der in Nedei-
landsch-Indië aanwezige landmacht.
In Nederlandsch-Indië worden de officieren door den Gouver
neur-Generaal benoemd. Zij worden door hem bevordeid en
ontslagen op den voet bij algemeene verordening bepaald.
De regeling omtrent het toekennen van pensioenen en gage
menten worden bij algemeene verordening gesteld.
Volgens art. 31 R.R. worden onder „algemeene verordening"
verstaan, zoowel wetten als Koninklijke besluiten en Koloniale
ordonnantiën, z. g. Gouvernementsbesluiten.
Het is in het bijzonder, geachte lezers, dat ik met u de laatste
twee zinsneden van art. 42 R. R. nader in beschouwing wensch
te nemen, waarbij ik er met nadruk op wijs:
neen lioniuklijk «f Gouvernementsbesluit zal tic positie der
flederlamlsch-lmlische officieren in haar geheelen omvang mogen
regelen, doch slechts de wet moet daarover het noodige licht
doen schijnen.
Waar aan de Nederlandsche officieren het voorrecht is toege
kend hunne positie bij de wet geregeld te zien het laatst bij
de bevorderingswet van 1902 - mag aan hunne Ned. Indische
collega's geen wettelijke legeling dienaangaande worden onthou
den. Tegenwoordig mag men deze laatste categorie peisonen
toch in geen enkel opzicht meer achterstellen bij eei stge-
noemden. Wel beweerde in der tijd de gewezen minister Jean
Chrétien Baud, dat de officieren van het Nederlandsche Leger
landskinderen waren en die van het Nederlandsch-Indische niet,
maar die tijden zijn voorbijtegenwoordig zal wel niemand
dit als motief willen bezigen, om aan te toonen, dat regeling
bij de wet van de rechtspositie dezer laatsten niet noodzake
lijk is