787 Genoemd minister verstoutte zich bovendien te beweren, dat het Indische Leger niets ander kon noch mocht wezen, dan een werktuig van het uitvoerend gezag en dat elke poging, om door een in het moederland gemaakte wet den band tusschen leger en uitvoerend gezag te verzwakken, op den geest, die het bezielt nadeelig zou werken. Wekt het geen verbazing, dat een zoo hooggeplaatst persoon deze theorie heeft durft uiten, is het wel aannemelijk dat zulks werkelijk ernstig bedoeld was, waar een wettelijke regeling bedoelden band immers eerder versterkt dan verzwakt? Laat ik eens doorgaan op eene vergelijking met onze Hol- landsche collega's daarbij citeerende wat de Kapitein Gooszen schrijft (blz. 20 van zijn meergenoemd schriftuur)„Werden niet „de officieren van het Nederlandsche en Indische Leger opgeleid „aan dezelfde inrichtingen van militair onderwijs? Wordt er „niet bij den aanvang, bij de toelating tot die inrichtingen van „onderwijs een strijd gestreden voor het behalen van een z.g. „Indisch nummer? Moeten thans de adspiranten voor het Indi sche Leger niet aan uitgebreider eischen voldoen bij hun offi- „ciersexamen dan die van het Nederlandsche Leger Gaan niet „de beste krachten onder de leerlingen naar Indië? Is ook de „hoogere vorming op de krijgsschool van de Indische officieren „niet uitgebreider dan die der Nederlandsche officieren?" „En ten slotte, bewijst niet het feit, dat de samensmelting „van Regeeringswege in overweging werd genomen, dat deze „korpsen thans volkomen gelijk en evenwaardig geacht worden" waaraan ik zou kunnen toevoegen: wordt bij eene keuring voor officieren aan de Nederlandsch-Indische geen hooger eischen gesteld dan aan hunne Hollandsche collega's? Kunnen wij niet, zonder groot te gaan op eigen verdiensten, in den geest der motiveering van het amendement van den Heer van Hoëvell ingediend aan de Tweede kamer der Staten Generaal zeggen, dat een leger dat de laatste jaren meer dan ooit voorbeeldigen moed, zelfopoffering, trouw en plichtsbe trachting aan den dag legde, een leger dat talrijke mannen telt, die getoond hebben wat een onverzettelijke wil, en het besef te strij den voor het behoud der koloniën vermogen, aanspraak mag maken op de regeling hunner positie bij de wet? Beseft de

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1907 | | pagina 271