790 Leerde ons het vorenstaande, dat de tegenwoordige omstan digheden de „behoefte" heeft doen ontstaan aan de door ons verlangde regeling, nader wil ik nog betoogen dat die regeling uit een oogpunt van rechtszekerheid zelfs noodzakelijk is. Niet, dat de tot nu toe getroffen regeling, de bevordering, het ontslag, op non-activiteit stellen en pensioneeren van de officieren betreffende, niet aan de praktijk beantwoordt, neen, gaarne ga ik rnede met het advies der commissie uit de vereeniging „Moe' derland en Koloniën, en verklaar dat het Koninklijk besluit van 1859 om den inhoud niet te veroordeelen is, te meer daar het in hoofdzaak ook volgt de wet van 1851 voor de officieren van het Nederlandsche Leger. Een nadeel voor onze officieren is dat onze toekomst te weinig beschermd wordt, aangezien die rege ling bij Kon. besluit is tot stand gekomen en derhalve ook bij Kon. besluit kan worden gewijzigd en uitgelegd en meermalen zelf bij Kon. besluit is en wordt overtreden. Om dienaangaande de gedachte te bepalen, zij vermeld, dat eene wijziging van het Koninklijk besluit van 24 November 1859 No. 60 reeds 15 maal plaats had. Hoewel nog niet gesproken werd van wat de praktijk ons omtrent het een en ander leert, blijken volgens het voorloopig verslag van de Tweede Kamer dd. 4 Juni 1907 der Staten Gene raal eenige leden in de volksvertegenwoordiging van meening te zijn, dat met het oog op „de zonderlinge begrippen van militaire autoriteiten, die in den laatsten tijd nog al eens aan het licht treden, het aanbevelenswaardig is, de rechtspositie van militairen met meer waarborgen te bekleeden," doch in hoeverre daartoe regeling bij de wet noodig ware, lieten deze leden in het midden. Dit „in het midden laten" duidt op eene weifeling; al geven bedoelde leden blijk, van oordeel te zijn, dat het aanbevelens waardig is de rechtspositie der officieren met meerdere waar borgen te bekleeden (wat alleen zal kunnen geschieden door eene regeling bij de wet), bet maakt den indruk als wilden zij het nemen eener definitieve beslissing ontwijken. Genoemde weifeling versterkt den Indischen officier nog meer in zijn oordeel, dat hem stelselmatig onthouden wordt, waarop hij vermeent zijne aanspraken te mogen doen gelden, en indien in de aanstaande zitting de Tweede Kamer niet op logische

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1907 | | pagina 274