819 alleen dan naar de hem in die functiën van den Gewestelijken In tendant ontvangen bevelen of aanwijzingen mag handelen, wan neer hij de juistheid en rechtmatigheid van die bevelen erkent en de daaraan verbonden consequenties wenscht te aanvaarden. De inspectie over het kasbeheer kan zich derhalve niet anders dan tot een hoogst eenvoudige opname bepalen van de aanwezige gelden, waarvoor het zal geredelijk moeten worden erkend de komst van den Gewestelijken Intendant niet bepaald noodig is. Zoo wordt wat het overige landsgoed betreft de zaak ook opgevat in artikel 109 der Regelen voor het beheer van het materieel bij het Departement van Oorlog, in de tweede alinea voorschrijvende, dat „in algemeenen zin de inspectiën niet mogen leiden tot zoodanige opname van bewaarplaatsen, als waartoe com- missiën en geene inspecteurs geroepen zijn, terwijl de derde ali nea van dat artikel uitdrukkelijk bepaalt, dat alleen wanneer er ge durende de inspectie aanleiding ontstaat tot twijfel omtrent goed beheer, tot eene opname van de bewaarplaats wordt overgegaan. Voorts kunnen wij de in de eerste alinea van meergenoemd ar tikel 94 der Intendanten-instructie neergeschreven bepaling, dat de Inspecteur moet onderzoeken of „de administratie in haren geheelen omvang naar behooren en overeenkomstig de voor schriften wordt gevoerd", niet gelukkig achten. Zij vestigt den indruk, dat de Intendant in den korten tijd, dien hij beschik baar heeft, onvoorwaardelijk zal hebben te neuzen in al de registers van den betrokken administrateur. Dit kan naar onze opvatting de bedoeling niet wezen. Het komt ons voor, dat de Inspecteur zich slechts zal hebben te overtuigen, dat de administratie, wat men noemt „tot en met den dag" netjes is bijgehouden, dat daarbij geen achterstand aanwezig is en dat er geene stukken ongemotiveerd op afdoening wachten. Hij zal de registers hebben in te zien, voor zooverre zij de weerslag kunnen zijn op de handelingen van den administrateur, ten einde daaruit de gevolgtrekking te kunnen maken of door dezen op behoorlijke wijze zijn dienst wordt verricht. Evenmin kunnen wij instemmen met het bepaalde in de 4e alinea van dat artikel, n.l., dat van één of meer compagnieën of detachementen in het garnizoen de boeken worden opgevraagd en wordt nagegaan of de bestaande voorschriften omtrent het

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1907 | | pagina 303