~S7~ A. IR X A-.
Kort overzicht van den stand van zaken op Atjeli 1).
(1 Jan. 1906 t/m. 31 Aug. 1907) met bijlage I.
Groot Atjeli.
Evenmin als zijne voorgangers kan het jaar 1906 op volkomen rust
en veiligheid in Groot-Atjeh bogen bij herhaling was nog sprake van
verontrustingen door kleine benden, of enkele kwaadwilligen, die meestal
met het doel om zich van levensmiddelen en kleeding te voorzien, dan
wel om sabilgelden te innen, uit het gebergte, dat Pidië van de valle1
der Atjehrivier scheidt, in de vlakte afdaalden. Het was voornamelijk
de kampong-bevolking der XXII en XXYI moekims, die hiervan de
nadeelen ondervond, daar het voor de geringe hoeveelheid troepen, die
zich in deze bestuurafdeelingen ophielden, ondoenlijk was om voldoende
tegen dergelijke strooperijen te waken. Meestal waarschuwde het be
trokken kamponghoofd te laat en waren de roovers reeds weer in het
gebergte verdwenen, voordat de onzen ter plaatse waren.
Uit den aard der zaak was het in de YII Moekims Pidië, die wel is
waar administratief tot Groot-Atjeh behooren, doch waar door de ligging
in de onmiddellijke nabijheid der Pidië-vlakte de toestanden meer over
eenkomst met die in Pidië vertoonen, evenmin altijd rustig. Enkele
kleine benden o a. die van Keutjhi Seuman uit Kale, van T. Polem
Daloeeng e. a. verstoutten zich meerdere malen om patrouilles te beschie
ten en de bivaks te verontrusten, waarbij zij veelal de zoo goed als
onbegaanbare Paja Reubé, dan wel het weinig bewoonde terrein rondom
den Goudberg, als punten van uitgang namen.
Door het geheel openkappen van bedoeld moeras, dat van Mei tot
November plaats vond, verminderden de gewelddadigheden wel eeniger-
mate
Kenmerkte alzoo het jaar 1906 zich ten opzichte van Groot-Atjeh
niet door belangrijke voorvallen, anders was dit in de thans reeds ver-
loopen maanden van 1907. Of de oorzaak hiervoor al dan niet gezocht
1) lil aansluiting1 met het korte overzicht van Atjeh en Onderhoorigheden voorko
mende in afl. V jaarg. 1006 blz. 410 e. v. Zie ock de daarbij gevoegde kaart (pi. XI.)