1021
boete van f 2000 opgelegd, te voldoen in verhardingsmaterialen van den
weg over de Glé Paroee.
In den nacht van 16 Juni gaven de vijandige elementen wederom
blijken van hunne activiteit, toen een bende van ongeveer 15 met ge
weren gewapenden de woning van den ons sinds lang goed genegen
Oeloebalang der VI Moekims T. Radja Itam, te Pakan Bada aanvielen.
De oeloebalang zelf was niet aanwezig.
Na talrijke schoten op het huis te hebben gelost, drongen de Atjehers
binnen en richtten een groote verwoesting aan. Een familielid van
Radja Itam werd gedood, een volgeling zwaar verwond. Bij de nadering
van het kampongvolk vluchtte de bende naar het gebergte, daarbij 3
dooden achterlatend.
Hoewel eerst vermoed werd, dat deze aanval in verband stond met die
op het bivak te Seudoee en wel als wraakoefening op den oeloebalang, die de
schuldigen aan laatstbedoelde overvalling had uitgevonden, bleek uit een
voortgezet onderzoek, dat de aanval op Pakan-Bada moet zijn gepleegd
door volgelingen van Teungkoe di Boekit (een der beruchte bendehoofden
uit boven-Pidië, zoon van wijlen Teungkoe di Tiro). T. di Boekit, ge
trouwd met een dochter van T. Oema, verdacht T. Radja Itam de hand te
hebben gehad in de verbanning van Tjoet Nja Diën, de weduwe van
T. Oemar ten einde zich hare bezittingen te kunnen toeëigenen. Een
en ander zou geheel ongegrond zijn.
Later bleek nog, dat eenige leden uit het geslacht der Ba* ets aan den
aanval annex zijn geweest, waardoor talrijke arrestaties noodig waren.
Het was het bestuur langzamerhand duidelijk geworden, dat de sultans-
familie een dubbelzinnige rol speelde en niet vreemd was aan de beschieting
van Koeta-Radja op den 6en Maart; in overleg met de Regeering werd
daarom op zijn onverwachts op den 21 Aug. overgegaan tot de arrestatie
van Toeankoe Mohamad Dawoet (ex-pretendent sultan) Toeankoe-Pangéran
Oesén, lid van het voormalig sultansgeslacht, en T. Djohan Lam Paso
wd. sagihoofd der XXVI moekims en nog drie personen van minder
aanzien, die allen nog dienzelfden dag overgebracht werden aan boord
van H. M. Java, dat dadelijk naar Tandjong Priok onder stoom ging.
Eenige andere hoofden werden boeten opgelegd. Bij huiszoeking wer
den later voor den pretendent sultan zeer compromiteerende stukken
gevonden.
De toekomst zal thans moeten leeren in hoeverre deze arrestatiën van
invloed zijn op den verderen gang van zaken.
Was alzoo de politieke toestand in Groot-Atjeh nog verre van rooskleurig,
gunstiger was die op economisch gebied. Het bestuur bleek een open oog te
hebben voor de belangen der bevolking en in het bijzonder voor de verbetering
der cultures. Talrijke jonge planten van klapperboomen, ficussoorten e. a.,