1026
Gajij-, Alas-landen en Singkel.
Medio 1905 werd dit gebiedzooals reeds in bet vorig overzicht vermeld
door een divisie maréchaussee bezet. Sedert is dit zoo gebleven en ging
men voort met de woelige elementen het verblijf in de binnenlanden
van Atjeh moeilijk te maken, waartoe bij herhaling ook colonnes uit
Koeta Radja medewerkten. Dat men er ook in 1906 en 1907 nog niet
volkomen in geslaagd is om de rust te herstellen kan geen verwondering
baren; een blik op de kaart is voldoende om er ons van te overtuigen,
dat in dit uitgestrekte terrein ruimschoots gelegenheid overblijft voor de
kwade elementen om zich aan aanrakingen met de betrekkelijk geringe
troepenmacht te onttrekken. Hoewel dan ook, vooral in de Alaslanden,
veel uitgewekenen in onderwerping kwamen, bleven toch velen het verzet
volhouden en dit voornamelijk in de Gajölanden, waar de kedjoeron van
Linggo, een van de 4 hoofdonderdeelen, nog steeds voortvluchtig bleef.
Dit verzet kenmerkte zich echter slechts zelden door actief optreden, want
met uitzondering van beschietingen van bivaks en patrouilles, van roo-
verijen en gewelddadigheden op kleine schaal, valt slechts melding te
maken van enkele malen, dat de vijand tot het offensief overging.
In Februari 1906 was dit het geval, toen een bende van ongeveer 300
man onder leiding van den bekenden T. Moeda Pèndeng een aanval deed
op ons bivak te Boeket (Gajö- Loeös), doch met een zwaar verlies werd
teruggeslagen.
Even onverwacht als dit optreden in de Gajö Loeös, was in April 1907
een klewangaauval van een 50 tal vijanden op een patrouilie van Ivoeala
Simpang, en een dergelijke aanval in Juni 1907 door een bende van
ongeveer gelijk sterkte in de Alaslanden ten uitvoer gebracht.
Met de verbetering en den aanleg van communicatiën werd in verschil-
Jende streken en o.a. in het Meergebied met kracht voortgegaan; toch
slaagde men er gedurende verslagtijd nog niet in om den bekenden weg,
die Peusangan met de Laut Tawar zal verbinden, te voltooien. Moeilijk
heden met het grondverzet en gemis aan geschikte werkkrachten, nadat
het bestuur zoo min mogelijk van heerendiensten gebruik maakte, waren
hiervan de oorzaak.
Op verbetering van handel en veeteelt legde het bestuur zich evenals
elders op Atjeh met succes toe; de uitvoer van verschillende producten
o.a. tabak en geutah nam toe en met de verbouwing van aardappelen,
bruine boonen, koffie en andere producten werden proeven genomen.
Ten slotte dient nog vermelding, dat de Atjeh-stoomtram thans langs
de gebeele H. en O. kust in exploitatie is en alzoo gezegd kan worden,
dat de ijzeren verbinding tusschen Olehleh en Langsarbaai tot stand is'
gekomen. Toch is dit niet volkomen waar, daar nog steeds in het trajeet