572
de opleiding hunner compagnie om voldoende aandacht
aan de opleiding der cadetten te kunnen schenken;
4e de tijd, bij den troep noodig voor oefeningen van soldaten
of voor het oefenen en beproeven van hoogere officieren,
door de cadetten nuttiger kan worden besteed
Worden de manschappen der Koloniale Reserve vaak ter be
schikking gesteld van de met de opleiding der Indische cadet
ten belaste officieren, dan zullen de aldus gehouden oefeningen
voor de cadetten de volgende voordeelen opleveren:
le deze soldaten moeten voor dezelfde soort oorlog opge
leid worden;
2e het jongste jaar behoeft slechts zelden uitsluitend als
oefenmateriaal van het oudste gebezigd te worden
3e de aspirant-officier leert zijne latere Europeesche onder
geschikten beter kennen
4e hij kan van de oudgedienden ook nog wel wat leeren;
5e bestudeering van Nederlandsche reglementen is voor de
Indische cadetten dan niet meer noodig.
Het is m.i. verder niet wenschelijk steeds oefeningen volgens
tableau te houden. Men houde van tijd tot tijd zij het ook
midden in den cursus avond- of nachtoefeningen. De enkele lessen
die hierdoor den volgenden ochtend vervallen, kan men desnoods
later inhalen. Ook kan gerust een vollen dag aan oefeningen
besteed worden of ook wel meer dagen. Daarna kunnen de
cadetten weer eens geheele dagen op de schoolbanken zitten.
Zooals hierboven reeds is gezegd, dienen de officieren over
veel werkkracht te beschikken en moeten zij ook zonder lei
dinggeheel uit gewoonte en innerlijken drang onder moeilijke
omstandigheden kunnen studeeren.
Daarom is het noodig, dat het onderwijs minder schoolsch is
en den leerlingen meer tijd wordt gelaten voor vrije studie.
Dit zal tevens aan de ontwikkeling van gezond verstand, op
merkingsgave en plichtbesef ten goede komen 2).
1) Zie ook „De Generale staf in het Indische Leger" door W. C. Nieuwenhuijzen
(Krijgswetenschap 1898 1899) blz. 526.
2) Zie „Over de opleiding tot Officier enz." door C. Spat (Krijgwetenschap 1904
1905) bl. 167 173 en „Hoe komen wij uit het moeras?" door G. Polvliet „Onze Eeuw."
October 1906 blz. 70.