583
De arbeid in de eerste oogenblikken noodig om, afgezien vair
•de andere weerstanden, de traagheid te overwinnen is:
A V» M v2 v2
1 2g
Hierin stelt A den geheelen arbeid voor, die verricht moet
worden om het voertuig met een gewicht P, uit den toestand
van rust met een snelheid v in beweging te stellen.
Noemen we F de benoodigde trekkracht en S den weg, die
•doorloopen moet worden om de snelheid van O tot v te ver
meerderen dan is:
A Fs v2.
2 g
Hieruit blijkt, dat al naar mate de gewenschte snelheid v,
meer of minder vlug aan het voertuig is medegedeeld, de kracht
.F grooter of kleiner zal moeten zijn, daar zij over een korteren
of langeren weg werkt en dus de arbeid in de eenheid van tijd
meer of minder aanzienlijk zal zijn.
Een beweegkracht van geringe sterkte zal dus een groot
gewicht in beweging kunnen stellen, indien zij in staat is, vol
doende lang [over grooteren weg] met geringe snelheid een vol
doend groote kracht uit te oefenen. Daarna is het slechts
noodig, dat haar kracht den trekweerstand een weinig over
schrijdt.
Het bovenstaande doet zich o. a. voor bij zware trekpaarden
•en trekossen en bij artillerie- voertuigen, indien tengevolge van
omstandigheden [terrein enz.] slechts het achterspan aan het
dn beweging stellen kan deelnemen.
Nemen we als voorbeeld een veldstuk van 1750 K.G-. dat in
beweging gebracht moet worden door een achterspan, waarvan
elk paard een trekkracht van 50 K.G. 1), dus samen 100 K.G.
uitoefent.
De snelheid Vi aan het einde van de eenheid van tijd vinden
we uit:
1) Zie noot (2) op blz. 580.