585
Om het voertuig in beweging te
«tellen
in 1 sec. met een snelheid van 1M
1 v i> r n 2M
W x s
102 W
204 W
306 W
0.50
1.—
1.50
0.50 XW
1.-XW
1.50XW
g u S.CÖ
rS -5 -S W
OD-So
F x S
0.50 [102W]
1.— [204 W]
1.50 [306 W]
Hieruit zien we, dat de invloed van den gemiddelden trek
weerstand kleiner wordt naarmate de snelheid toeneemt, het
geen a priori duidelijk is, daar de trekweerstand nagenoeg onaf
hankelijk is van de snelheid [en dus de arbeid, noodig om hem
te overwinnen, met den doorloopen weg verandert] terwijl de
arbeid, noodig om de traagheid te overwinnen, met het vierkant
van de snelheid toeneemt.
Indien de beweegkracht de bepaalde snelheid eerst na lange-
ren tijd mededeelt, heeft zij gedurende elke tijdseenheid slechts
den arbeid te verrichten, overeenkomende met de versnelling,
gedurende dienzelfden tijd aan het voertuig medegedeeld.
Moet bv. het voertuig met een eindsnelheid van 3 M in be
weging worden gebracht, doch bereikt het paard na, 1, 2 en 3
sec. slechts de snelheden 1, 2 en 3 M, dan zal de kracht, welke
gebruikt wordt om de traagheid te overwinnen, zijn:
gedurende de le sec. Fi Mvi
2e sec. F2 M v2 Vi
3e sec. F3 M v3 v2 J
en daar Vi=l, v2 2, v3 3
hebben we
Fi F2 F3 102 KG. per ton.
Hieruit volgt, dat een kracht van 102 K.G-. gedurende 3 sec.
voldoende is, in plaats van 306 K.G. gedurende 1 sec.
Nemen we den gemiddelden trekweerstand W in aanmerking,
•dan krijgen we:
1 w v v n n '1M
on
<B
—4 .^h
2 S
05 Fh O