613
men bij onderzeesche tochten zelfs op afstanden van 2 mijlen nog ter
verkenning boven water moet komen, om zich alsdan veelal te verraden.
Trouwens ook bij de oppervlaktevaart is de onderzeëer er bij eenigszins
sleelit weer wat het uitzicht aangaat bedroevend aan toe. Men zal ook
den op instrumenten aangewezen zijn, niettegenstaande het als beginsel moet
worden aangenomen, dat direct uitzicht steeds verre te verkiezen is en ver
kenning met instrumenten tot de allerhoogste noodzakelijkheid moet beperkt
worden. Hieruit volgt ook, dat steeds getracht moet worden om de oppervlak
tevaart zoo lang mogelijk vol te houden, waartoe een hooge opbouw of
commandotoren gewenscht zal zijn. Doch hiermede gaat alweder gepaard een
drang tot vergrooting van het deplacement en het is daarom geen wonder,
dat men in Frankrijk reeds tot booten met 800 ton waterverplaatsing
is gekomen, waarbij men het nadeel een grooten diepgang op den
koop toe moet nemen.
Ten slotte komt schrijver, na vermelding van de verschillende manoeuvres,
die met dit nieuwerwetsche oorlogswapen gehouden werden en van de
middelen, die aangewend werden om zich tegen de onderzeeërs te beschermen
tot de conclusie, dat zij op het oogenblik nog slechts geringe oorlogswaarde
bezitten en voornamelijk slechts een moreelen invloed op oorlogshandelingen
zullen uitoefenen, doch dat men, wat de toekomst aangaat met vrij groote
zekerheid kan voorspellen, dat de onderzeeër zijne rol zal spelen.
Wanneer schrijver zich nu afvraagt: wat moet Nederland doen in de
kwestie der onderzeeërs meent hij hierop te moeten antwoorden, dat het,
omdat de onderzeeër met torpedobewapening onder zekere voorwaarden
de meerdere kan zijn van het slagschip, voor een kleine natie, die niet
in staat is zich pantserschepen van eenige beduidende waarde aan te
schaffen, zaak zal zijn haar uiterste best te doen om den onderzeeër tot
bruikbaarheid te brengen.
Dringend raadt schrijver ten slotte aan, om liever dan nog langer ter
werkverschaffing pantserschepen van geringe waarde te bouwen, een som
op het marinebudget te reserveeren voor de aanschaffing van een voor
zijn tijd goede duikboot of wel van twee verschillende modellen, om
daarmede zelf proeven te nemen. Maar in geen geval aanschaffing van
meerdere exemplaren van het type, als Nederland er thans een bezit (1),
en dat als wapen zoo goed als waardeloos mag worden genoemd.
De brochure eindigt met een bijvoegsel, waarin de stand van het
vraagstuk voor elk land afzonderlijk wordt behandeld. Hieruit blijkt, dat
voorzooverre bekend, Frankrijk 17, Engeland 46, V. S. van Amerika 16,
(1) Nederland bozit de „Luctor et Emergo," een Holland-boot uit het stadium der eerste
Engelscbe booten. Actieradius bovenwater 350 mijlen, onderwater 30 mijlen. Een lanceer-
buis, 3 torpedo's, 120 ton; zij moet bovenwater 9 mijlen, onderwater 7 mijl loopen.
Nadere bijzonderheden worden geheim gehouden.