EEN KLEINE BIJDRAGE TOT HET MODERNE INFANTERIEVUUR. Evenals in den Z. Afrikaanschen oorlog bleek ook nu weer uit den strijd in Oost-Azië, waarin voor den eersten keer twee moderne legers tegen elkander krijg voerden met repeteerwa- penen, dat het infanterievuur al dadelijk van den aanvang af zoo krachtig mogelijk moet worden afgegeven. In korte, hevige vuuruitbarstingen, moet onze kracht zitten en vooral kort en goed gericht, een eisch, waaraan wij tot nu toe bij onze oefeningen niet voldoen, eensdeels, omdat wij uit ons moderne geweer niet halen, wat er uit te halen is, ander deels, omdat wij nog de leer zijn toegedaan, de tirailleurlinie geleidelijk aan te vullen of te versterken met ondersteunings troepen c.q. reserven. Evenals de Russen dit, voornamelijk in de gevechten gedu rende de eerste periode van den oorlog ondervonden, zal het hevige vuur van den vijand een oprukken der ondersteunings troepen naar de tirailleurlinie zoo niet onmogelijk dan toch be zwaarlijk maken, tenzij het terrein een gedekte nadering bijzon der begunstigt. De opening van het vuur der tirailleurlinie was meestal het sein voor de daarachter volgende troepenafdeelingen om op te rukken, doch de tijd om al dadelijk behoorlijke vuuruitwerking te krijgen uit de ongetwijfeld veel te zwakke verspreide troep in voorste linie, was ontoereikend. De Russische gevechtsformatie was nog altijd een infanterie- mcissa met groote diepte en onvoldoende breedte verspreide tirailleurlinie gevolgd door ondersteuningstroep (reserve), die hoe gering soms in sterkte, toch nog altijd een gemasseerde afdeeling was. Sectiën (groepen) uit de flank rukten aanvanke lijk met tusschenruimten op, juist zooals het voorschrift dit aangaf. Spoedig bleek echter enkele gevallen uitgezonderd,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1907 | | pagina 216