DE RECHTSPOSITIE X\\ DEN NEDEREANDSCIMXDISCHEfl
OtFICIER.
Reeds menig schrijver heeft over dit zoo belangrijke onderwerp
zijn gedachten weergegeven, daarbij ten volle overtuigd, dat aan
het recht der Nederlandsch-Indische oiflcieren op niet te recht
vaardigen wijze wordt te kort gedaan; doch helaas, wat heeft
het tot nu toe mogen baten!
Nogmaals waagt het Indische Leger, uit welks naam ik ver
meen te mogen spreken, eene poging om het reeds jaren lang
geleden onrecht te doen herstellen, en dit wel door een beroep
te doen op de Volksvertegenwoordiging aan wie het zijn volle
vertrouwen schenkt. Moge dit vertrouwen niet worden geschokt.
Waar reeds, zooals ik zei menige bladzijde betreffende dit
onderwerp in druk verschenen is, zal het moeilijk wezen nieuwe
gezichtspunten in deze te openen, en wordt dan ook aangaande
den inhoud van het hierna volgende gedeeltelijk verwezen naar
een desbetreffend geschrift van den kapitein der infanterie A.
J. Gooszen en de VlIIe aflevering van het tijdschrift der ver-
eeniging „Moederland en Koloniën", jaargang 19061907.
Uit het ontwerp van wet, bij Koninklijke Boodschap van 7
November 1906 aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal ter
hand gesteld, benevens uit de memorie van toelichting van den
minister van Koloniën blijkt, dat binnenkort eene wijziging van
art. 42 van het Regeerings-Reglement (de Indische grondwet)
mag worden tegemoet gezien, doch dat het in de bedoeling
ligt slechts in behandeling te nemen, het in overeenstemming
brengen van genoemd artikel met de redactie van het Koninklijk
Besluit van 24 November 1859 No. 69 (Indisch Staatsblad 1860
No. 26).
Al is nu ook die herziening van art. 42 R. R. van groot belang
1) „Wettelijke waarborgen voor de positie van den Indisehen oifioier". tOnze Eeuw
1905 ofl. 11;.
I. M.T. 1907. 56