HET NACHTGEVECHT IN DEN MODERNEN OORLOG. De dag is de tijd voor den arbeid, de nacht is voor de rust. Ook in den oorlog moet er dwang bestaan om van dezen natuur- regel af te wijken. Niet dan na rijp beraad mag een comman dant de bevelen geven, die aan zijne, vaak reeds door een dag taak vermoeide, troepen de zoo zeer gewenschte nachtrust ont nemen, in de hoop daardoor een succes te behalen, wat over dag waarschijnlijk onmogelijk zou zijn of althans zoovele offers zou eischen, dat de verkregen resultaten niet geëvenredigd zouden zijn aan de met stellige zekerheid te verwachten verliezen. En toch, hoe goed de commandant zijne kansen ook berekend mag hebben, zekerheid omtrent den gunstigen afloop eener nachtelijke onderneming heeft hij nimmer. Immers een beuzelig iets, een nietig vooral kan de oorzaak worden, dat van de met zorg op touw gezette onderneming niets te recht komt. En toch, ook deze overweging mag niet de reden zijn, dat een bevelhebber zich laat weerhouden om zijne orders uit te vaardigen. Het gaat niet aan, dat een chef, ook al was het uit innige overtuiging, Napoleon nazegde: „ik houd niet van nachtgevechten, ik zie daar in geen heil", en dat hij daarom in een bepaald geval van eene nachtelijke onderneming af zou zien. Men mag voor zich zelf er van verzekerd zijn, dat nachtgevechten over het algemeen niet dat groote succes hebben, wat ijverige voorstanders ze willen toedichten, er kunnen zich nochtans omstandigheden voordoen, dat een nachtgevecht het eenige is, wat den commandant over blijft, om te verkrijgen, wat hij noodig acht en dan ook mag niets verzuimd worden om te trachten, dat eenig middel, dat tot het doel kan leiden, te doen slagen. Het nachtgevecht als laatste en als eenig overgebleven hulp middel aan te wenden, schijnt ook de bedoeling te zijn van punt 458 van het Exercitie-Reglement, dat tot voor een jaar geheel Duitsch luidde: „Die Schwierigkeit, eine vom feindlichen Feuer beherrschte

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1907 | | pagina 319