950
Nederland terug te keeren, alwaar hij in 1868 werd bevorderd
tot kapitein.
Het was tengevolge van de bij de voorbereiding tot de 2e ex
peditie naar Atjeh gedane oproeping voor Nederlandsche officieren,
dat Borel 10 Juni 1878 voor den tijd van 2 jaren gedetacheerd
werd bij ons leger en als commandant van een compagnie
vestingartillerie naar Atjeb vertrok.
Dat kapitein Borel alhier weer belangrijke diensten bewees
o. a. bij de inname van den kraton van 3-23 Januari 1874,
blijkt uit de onderscheiding, die hem ten deel viel. Bij Kon. Be
sluit van 6 October 1874 werd hem de Eeresabel met het opschrift:
„Koninklijk eereblijk voor betoonde dapperheid" toegekend.
Toen hij in Nederland terug gekeerd was, verscheen in 1878
van hem het werk getiteld: „Onze vestiging in Atjelicri-
tisch beschreven" waarin hij, waar het te pas kwam, wees
op de fouten, die men zijns inziens hoofdzakelijk gedurende de
door hem medegemaakte 2e expeditie, heeft begaan. Door den
luitenant generaal J. van Swieten aangevallen in diens werk „De
waarheid over onze vestiging in Atjeh" was Borel genoodzaakt zich
te verdedigen, waardoor zijn Drogredenen zijn geen waarheid
het licht zag, waarin hij aantoonde, dat de practijk de deugdelijk
heid van zijn meer voortvarende politiek reeds had aangetoond.
Met ingang van 1 November 1891 werd overste Borel be
noemd tot gouverneur der Kon. Mil- Academie en op 17 No
vember van dat jaar werd hij bevorderd tot kolonel.
Bij Kon. Besluit van 29 Augustus 1892 werd hij benoemd
tot officier in de orde van Oranje-Nassau met de zwaarden; 27
Februari 1894 werd hij aangesteld tot inspecteur van het mi
litair onderwijs.
Na 21 Augustus 1895 tot generaal-majoor te zijn bevorderd
werd hij met ingang van 1 Januari 1898 op aanvrage gepensio
neerd onder dankbetuiging voor de goede diensten door hem
gedurende zijn veeljarig militairen loopbaan aan den lande
bewezen.
den Haag 7 September 1907.
H. L. Mauser.
Cadet sergeant der artillerie O. I. L.