1014 zijn er toch een of twee en dat is al voldoende om de zwakke broeders onder de reeruten het verkeerde pad te doen opgaan. En welk kader gebruikt men voor de gewichtige taak om reeruten tot bruikbare soldaten te maken? In den regel bestaat dat kader niet uit menschen, die daar speciaal voor uitgezocht zijn. Neen, men neemt daar liefst menschen voor, die ongeschikt zijn voor den velddienst, en wier ziektetoestand, (overspanning, prikkelbaarheid) dikwijls eene totale ongeschiktheid meebrengt voor de hun opgelegde taak. Waarom niet, evenals bij de kaderscholen, alleen zeer geschikt kader uitgekozen voor de recruten-opleiding? De lusten en lasten verbonden aan het instructeurschap bij de reeruten, zijn minstens even groot als die voor de instructeurs aan de kaderscholen, hun taak is even gewichtig. Daarom zou het mijns inziens aanbeveling verdienen ook de onderofficieren, belast met de recruten-opleiding, eene maandelijksche toelage te geven, meer in overeenstemming met de diensten, die zij presteeren, meer gelijk aan die hunner collega's, verbonden aan de kaderscholen. Vermoedelijk zal het kader dan ook niet, zooals thans het geval is, trachten zoo vlug mogelijk bij een veld-bat. te komen, waardoor het verloop aan kader, hetwelk zoo nadeelig werkt op eene goede vorming der reeruten, beperkt zal worden. Resumeerende kom ik tot de gevolgtrekking, dat van eene goede, zede lijke vorming slechts dan sprake zal kunnen zijn, indien bij een reeruten compie ook alléén reeruten zijn. Geen oude manschappen, geen subsis tenten, geen reconvolescenten 1ste, 2de en 3de categorie, geen krijgsraad arrestanten op vrije voeten, geen reeruten, die al zes, twaalf of meer jaar gediend hebben en een paar maanden uit dienst zijn geweest, geen ontslagen gedetineerden, geen ex-gegradueerden! Zij allen moeten, als ongeschikt voor den omgang met jonge en jeugdige manschappen, van een recruten-compie geweerd worden, terwijl eene kleine toelage geen aalmoes zooals thans het geval isde lust en ijver van het daarbij in gedeelde kader behoort aan te wakkeren. L. Marschsnelheid van kleine infanterieafdeelingen. Ofschoon de marschsnelheid in bergterrein van te veel wisselende factoren afhankelijk is om daaromtrent vaste cijfers te kunnen aan geven, komen mij, met het oog op de overdreven gemakkelijkheid, waarmede men vaak bij tactische oefeningen op de kaart de zwaarste bergterreinen ziet overschrijden, de volgende gegevens niet oninterressant voor. Zij zijn gebaseerd op waarnemingen van op verschillende dagen

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1907 | | pagina 498