1020 -
moet worden in de invoering van belastingen, valt moeilijk uit te maken
doch zeker is het dat de kwaadwilligen driester optraden en het terrein
van actie meer in Groot-Atjeh kozen. In het begin van Maart waagden
zich^ zelfs enkelen, behoorende tot de benden van Keutjhi Seuman van
Kalé en Pang Oesoih van Laweueng in de onmiddellijke nabijheid van
Koeta-Radja en gaven in den avond van den 6en van uit kampong
Lam Seupeuëng eenige schoten af in de richting der militaire kampe
menten te Peuniti en Koeta Alam. Vervolging der schutters leidde tot
geen resultaat. Den volgenden avond werd de telephoonlijn nabij het
op slechts 3 a 4 K.M. van Koeta-Radja gelegen Pagar Ajé doorgesneden.
Hoewel de benden zich in de eerstvolgende maanden niet meer in de
vlakte^ waagden, kenmerkten deze tijdperken zich toch door voorvallen van
allerlei aard, die den vooruitgang, de bloei van Atjeh in den weg stonden.
Het afbranden van het woonhuis van den Heer Goethals te Roempit,
en later weer van een tabaksschuur van diezelfde onderneming, waarvan
de oorzaak gezocht moet worden bij de contract-koelies en bij een krank
zinnige, een brand in het Atjeh-hotel, alsook in het Chineesche kamp
te Sabang, die aan onvoorzichtigheid werden toegeschreven, de kas-
diefstal te Koeta-Radja en ten slotte de aanslagen op het leven van een
fuselier door een fanatieken Atjeher binnen het kampement te Indrapoeri
en op den officier van gezondheid P. J. Diephuis voor de hoofdwacht
Lho Lga (Aug. 1906), zijn alle voorvallen, die hieronder te rekenen
vallen.
"V an politieke beteekenis was evenwel de overvalling van het bivak
te Seudoee in den nacht van den 7en Juni, waarbij 3 militairen
werden gedood en 2 zwaar verwond, terwijl 2 geweren verloren gingen.
Dit bivak was sinds Maart 1906 betrokken in het landschap Leupoeëng
tot dekking der werkzaamheden aan een weg door de Zuider-nederzet-
tingen van de XXV moekims langs Atjeh's Westkust. Het schijnt, dat
de bevolking van die streken ontevreden door het langdurig wegwerken
en vooral door de moeilijkheden ondervonden bij de doorgraving van
de rotsachtige Glé Paroëe, zich heeft laten ophitsen door een zekeren
Amat van Déah Mamplam, een wegens ongeschiktheid ontslagen Atjehsch
hoofd. Door de medewerking van een teungkoe meunasah, een geestelijk
hoofd, werd aan de plannen, die reeds een maand te voren beraamd
bleken te zijn, een godsdienstige tint gegeven.
Aan eenige brigades maréchaussee, die sedert dien tijd in het Leupong-
sche ageerden, mocht het eerst gelukken om 2 deelnemers aan de over
valling neer te leggen en 5 te arresteeren, later in October om ook de
overige kwaadwilligen in handen te krijgen. Daar evenwel gebleken
was dat er in deze groote solidariteit onder de bevolking van Leupoeëng
bestond, werd aan de geheele bevolking, zijnde 700 mann. inwoners een