103 „de gesloten exercitiën niet gebezigd worden als middel tot het aankweeken „en bevestigen van de krijgstucht". Men mag evenals schrijver dezes van oordeel zijn, dat er wel het een en ander is aan te merken op hetgeen in het boven staande omtrent „krijgstucht" wordt gezegd J), in elk geval kan geconstateerd worden, dat het eerste Voorschrift, waarin de nieuwe richting tot uiting kwam, wel degelijk „cement" noodig achtte. Het Voorschrift van 1905 was echter alles behalve volledig en liet aan duidelijkheid hier en daar wel te wenschen over 2) bovendien werd het een groote leemte van het voorschrift geacht, dat de opleiding van recruten er niet volledig in was vastgelegd en dat het geheel en al zweeg over meerdaagsche oefeningen, die te beschouwen zijn als een integreerend deel van het hedendaagsche oefenstelsel. Dit alles, benevens het feit, dat de omtrent recruten- opleiding in de Alg. Order 1899 No. 20 gegeven voorschriften geheel en al uit den tijd waren, deed den Chef van het Wapen der Infanterie besluiten tot de samenstelling van den „Leidraad voor Opleiding en Oefening der Infanterie 1907", die een zestal maanden geleden, ter vervanging van het „Voorschrift voor het houden van oefeningen bij de Infanterie" het licht. zag. Ik voor mij heb de overtuiging, dat de Heer Th. toen hij over de „nieuwe richting" in ons leger orakelde, het bestaan van dezen Leidraad zelfs niet vermoed heeft. Had hij dat boekske gekend, d. w. z. slechts vluchtig doorgebladerd, dan ik ben er haast zeker van—zouden vele der thans geuite beschuldigingen hem in den mond zijn gebleven. In de eerste plaats zou hij dan ons tegenwoordig opleidings- en oefeningsstelsel zeker niet verweten hebben: „er is geen houvast", waar zoowel de op leiding 3) der recruten bij de Depot-Bataljons als de oefening van aanvoerders en soldaten bij de Veldbataljons zóó uitvoerig in den Leidraad zijn omschreven als tot dusver in ons leger nog 1) M. i. kunnen ontwikkeling en handhaving van een gezonde "krijgstucht nooit te er vorden gedreven. Krrjgstuch', zel'.s de „ouder wetsche" kan niet rjegrond zijn op werktuigelijk handelen: werktuigelijk handelen is m. i. een onvermijdelijk gevolg van 9en verlammende, het individu doodende tucht, gegrond op vrees voor straf en angst voor den meerdere. 2). Zie de bespreking van die Voor chrift in de Militaire Gids van 1906. Aflevering 9 3) Het woord „africhting" komt gelukkig in den Leidraad niet meer voor; dit deed mij altijd denken aan een dressuur als van paarden en jachthonden.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1908 | | pagina 123