104 üimmer het geval was. Vergelijkt men hetgeen de Leidraad om trent recrutenopleiding geeft met datgene wat daaromtrent voor kwam in het Voorschrift 1905 en in de reeds aangehaalde Alg. Order van 1899 No 20, dan zal ieder onbevooroordeeld lezer—hij moge het •dan met het opleidingsstelsel op zich zelf niet eens wezen moeten erkennen, dat de met recrutenopleiding belaste officieren en het kader thans meer „houvast" hebben dan vroeger het geval was. In hoofdstuk III van den Leidraad, dat de oefening bij de Veldbataljons behandelt, zijn voor elke soort oefening naast het doel ook zeer behartingswaardige wenken gegeven omtrent •de uitvoering. „Houvast" ontbreekt hier zeker ook niet. Waar uit bestond bovendien het „houvast" bij de oude lichting, als men durft beweren dat dit thans ontbreekt? Of was wellicht •het „houvast" toen van zelf aanwezig, doordat men zich uit sluitend bezighield met „exerceeren" volgens het boekje, theorie volgens het boekje, aanvallend gevecht stipt volgens het boekje en een enkele keer velddienst, doch alleen dat waarvan de •uitvoering geheel in het boekje was omschreven? „Zoeken „door ieder, zonder dat er een stelsel wordt gevonden" is met den nieuwen Leidraad van 1907 absoluut onnoodig; van „onzeker heid in de leiding" behoeft geen sprake te.zijn; „de eenheid van oefening" der Infanterie is thans beter gewaarborgd dan ooit te voren. Wie het tegendeel zou durven beweren, geeft zich daarmede een brevet van totale onbekendheid met ons ■tegenwoordig opleidings- en oefeningsstelsel. De woorden van den Heer Thomson, waar hij zegt: „De eene korpscommandant doet niets dan het veld ingaan om zijn •troep te leeren in het vangen van hoofden e. d., een opvolger ■houdt de menschen meer binnen om hen krijgstucht te laten exerceeren," kunnen moeielijk einstig gemeend zijn. Zoo ja, dan -had deze afgevaardigde beter gedaan zich niet op een terrein te wagen, waarop hij blijkbaar in 't geheel niet thuis is. „Het vangen van hoofden e. d.," een sarcastische uitdrukking voor •den kleinen oorlog tegen een Inlandscben vijand zijn oefe ningen, die gewoonlijk niet door den korpscommandant geregeld en geleid wordt, zooals de Heer Thomson meent, om de eenvoudige reden, dat voor deze oorlogshandelingen gewoonlijk niet heele 'bataljons onder hunne korpscommandanten gebezigd worden.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1908 | | pagina 124