106
rades en wapenschouwingen? De tijd voor oefening beschikbaar
kan bij onze Infanterie beter benut worden dan aan dergelijke
voorstellingen, die met de praktijk van de hedendaagsche oorlog
voering niets gemeen hebben.
Het denkbeeld dat „exerceeren" iets zou kunnen bijdragen
tot ontwikkeling van de krijgstucht, werd in het Voorschrift
van 1905 reeds in den ban gedaan
Werd in 1905 een dergelijke wenk klaarblijkelijk nog noodig
geacht, twee jaar later hebben de nieuwere, gezondere denk
beelden omtrent oefening en krijgstucht reeds in zooverre al
gemeen ingang gevonden, dat een waarschuwing als boven
aangehaald, gemist kan worden. Al wordt zij dan ook niet in
den Leidraad van 190? aangetroffen, uit punt 43 blijkt voldoende
welke waarde thans aan dril-exercitiën wordt gehecht. Dat
punt onderscheidt „exerceeren" in gevechts- en parade-exercee-
ren", het eerste heeft ten doel:
Gelegenheid tot „krijgstucht exerceeren" zou alzoo slechts het-
parade-exerceeren" kunnen bieden, doch. „aan het parade-
„exerceeren mag niet meer t ij d besteed worden
„dan strikt noodig is, terwijl uitsluitend die be we
ggingen en opstellingen welke bij parades, enz. ge
bruikelijk zijn, voor beoefening in aanmerking
„kom en."
Het is mij trouwens ten tijde van het oude regime, toen
ten minste bij het korps, waarbij ik als jong luitenant diende
op minstens vijf van de zes dagen in het orderboekje stond
„Morgen van 6—8 uur compagniesschool", altijd een raadsel
Daarom mogen de gesloten exercitiën niet gebezigd worden als mid
del tot aankweeken en bevestigen van de krijgstucht, (punt 13).
„de compagnie en het bataljon met een tactisch denkbeeld tot grondslag
„te oefenen in het zich verplaatsen in een gewenschte richting, het vlug
„overgaan en verzamelen in een vereischte opstelling en in het snel
„aannemen van een doelmatigen vorm," hierbij mag, als zijnde in strijd
„met de practijk der oorlogvoering, een werktuigelijk stramme uitvoe
ring, nauwkeurige richting, enz. niet gevorderd worden".
f