112 Ik stem natuurlijk volmondig toe, dat vooral de persoonlijke dienstplicht een categorie van personen in het militieleger heeft gebracht, welke in ons beroepsleger slechts sporadisch wordt aangetroffen, doch evenzeer moet worden beaamd, dat het ge halte onzer Europeesche militairen in de laatste 10 a 15 jaar vooruitgegaan is. En waar door die militairen zelf tegenwoordig pogingen worden aangewend (Soldatenbond „Voor Koningin en Vaderland") het zedelijke peil, waarop zij staan, te verheffen, daar zal in de toekomst wellicht alle aanleiding verdwijnen om zooals thans helaas nog zoo velen met voorliefde doen het gehalte van het Europeesche element in het leger de schuld te geven van eventueele verkeerde toestanden. Die „velen bedenken echter gewoonlijk niet dat, al mag uit hoofde van het gehalte, het handhaven van een goede krijgstucht in een beroeps leger moeielijker zijn dan in een militieleger, onderwerping aan tucht den beroepssoldaat spoediger tot een tweede natuur wordt dan den milicien met zijn kort verblijf onder de wapens. Een groot gedeelte van 's Heeren Th's verwijt, waar hij het heeft over de gevolgen van het „initiatief naar omlaag" valt op ons korps Europ. onderofficieren en dit vooral komt mij zeer onverdiend voor. Op grond van mijn ondervinding ontken ik, dat het gehalte van ons hedendaagsch Eur. kader zoodanig is, dat het, op eigen beenen staande, excessen zou begaan of toe laten, uitzonderingen natuurlijk daargelaten. Zeker er zullen, vooral toen het nieuwe oefeningsstelsel zich begon baan te breken, toen de meerdaagsche oefeningen in zwang kwamen, bij of door afdeelingen onder leiding van jonge luitenants en onderofficieren wel eens dingen gebeurd zijn, die onder de oogen van den comp. commandant niet zouden hebben plaats gegrepen. 1) Ook thans zullen zulke gevallen wellicht nog wel eens te constateeren zijn. Hieraan is m. i. echter min der het zedelijke peil, waarop de betrokken onderaanvoerders staan de schuld, dan wel hun onervarenheid en onbedreven heid. Men vergete toch niet, dat niet ieder de eigenschappen, noodig om, zonder steun van boven, gezag uit te kunnen oefe- 1) Indertijd, ik meen in 1904, randden eenige Inl. mil., die behoorden tot eene af- deeling, welke onder een luitenant ergens in Midden-Java op meerdaagsche oefening was. een controleur aan, die hun het spelen op den openbaren weg verbood.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1908 | | pagina 132