114
voering tegen den Inl. vijand te vormen, den troep meer evor-
eenkomstig de practijk van die oorlogvoering te oefenen en
den soldaat reeds in vredestijd eenigermate te gewennen aan
de hem te velde wachtende levenswijze beantwoordden voor
al in den aanvang niet geheel aan het beoogde doel. Het groote
nut, dat van die oefeningen kon getrokken worden, werd niet
door allen voldoende begrepen. Menigmaal werd het doel reeds
bereikt geacht als de troep maar eenige dagen buiten het garnizoen
verbleef; hoe die dagen besteed waren deed minder ter zake.
Veelal bestonden die oefeningen dan ook uit een marcheeren
langs gebaande wegen met het hoofddoel zoo spoedig moge
lijk een als geriefelijk bekend staande bivakplaats te bei eiken.
Dergelijke bivakplaatsen goede passarloodsen, pakhuizen,
gastvrije landelijke ondernemingen enz, waren spoedig bij de
troepen uit de in den omtrek gelegen garnizoenen bekend en
daaromheen concentreerden zich veelal de meerdaagsche oefe
ningen. Dit verschijnsel, dat grootendeels toegeschreven moet
worden aan het niet begrijpen van het met de meerdaagsche
oefeningen beoogde doel en aan gebrek aan leiding en controle
van onervaren luitenants en onderofficieren, gaf den tegen-
woordigen chef van het wapen der Infanterie aanleiding in
Januari 1905 een circulaire uit te vaardigen, waarin nogmaals op
het doel der meerdaagsche oefeningen en het nut, dat daarin
voor onderaanvoerders en minderen is gelegen, werd gewezen.
De inhoud dezer circulaire is nagenoeg in zijn geheel opgeno
men in den Leidraad 1907 (punten 48 t/m 51).
In den Leidraad- is bovendien aan bedoelde oefeningen nog
die uitbreiding gegeven, dat zij ook benut kunnen worden tot
het houden van schietoefeningen en van die oefeningen, die
wegens de terreingesteldheid of om andere redenen in de nabij
heid van het garnizoen niet mogelijk zijn.
Uit het vorenstaande moge blijken, dat 't het Legerbestuur
ernst is om van de meerdaagsche oefeningen door onderaan
voerders en den troep het meest mogelijke nut te doen trekken
en dat, zoo die oefeningen nog niet allerwege aan het beoogde
doel beantwoorden, het stelsel als zoodanig zeer zekei daarvan
niet de schuld is. Oordeelkundige leiding en verstandige controle
van korps- en compagniescommandanten zullen verder moeten