174
van een gemengd detachement, met een sterkte aan infanterie van
ten hoogste een regiment het onderwerp der besprekingen uitmaakt.
Eenmaal hierin onderwezen, dan maken de luitenants ook nu en
dan eens oefeningen met grootere eenheden mee, om zoo de be-
teekenis van de gewoonlijk hun toebedeelde gevechtsopdrachten in
de groote verbanden te leeren inzien, terwijl de hoogere officieren
dan nog eens doel en werkkring van sectiën en patrouilles in hunne
herinnering kunnen terugroepen.
De tactische oefeningen op de kaart worden door alle officieren
van het regiment bijgewoond.
Om nu te voorkomen, dat officieren, die veel worden overgeplaatst,
altijd dezelfde oefeningen of studiën meemaken, dan wel aan andere
nimmer hebben deelgenomen (het al of niet toevallige hier buiten
beschouwing gelaten), krijgt ieder officier, bij zijne persoonlijke
bescheiden een soort relaas, betreffende het verloop van zijne verdere
ontwikkeling en voortgezette studiën.
Weliswaar behoort ieder officier door eigen studie aan te vullen,
wat hem te kort schiet, doch de gewilligheid des geestes en de
zwakheid des vleesches, schijnen in Japan niet minder te zijn dan
overal elders, zoodat de ontwerper door dat relaas tevens den
onmiddellijken chef van den bezitter, de gelegenheid wil geven
dadelijk te overzien, wat nog hapert aan den geëischten graad van
ontwikkeling. Dit laatste wordt vooral van beteekenis geacht bij
expeditiën, en te velde, waar overplaatsingen in veel grootere mate
voorkomen, dan in het garnizoen, en het soms maanden kan duren
voor de chefs zich een juist beeld kunnen vormen van de bekwaam
heden van hunne ondergeschikte officieren.
M. W. 156/'07.
De kern van het betoog komt dus hierop neer, dat in Japan, zoowel
voor de opleiding van den troep als voor die van de officieren een vast
werkplan wordt samengesteld, stelselmatig wordt geoefend en leiding
wordt gegeven aan de voortgezette wetenschappelijke studiën. En dat in
een jong leger als het Japansche, hoewel reeds met een uitgebreide oorlogs
ervaring, zoo de behoefte wordt gevoeld aan stelselmatige opleiding en oefe
ning moge voor ons eeno vingerwijzing zijn, het goede daaruit over te nemen.
In dat opzicht kan de Leidraad voor opleiding en oefening der Infan
terie gerust nog wat aangedikt worden.
Want al moge het ontwikkelen van het initiatief bij en het toestaan
van een groote mate van vrijheid van handelen aan de onderaanvoer-